Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 6

III.

Оглавление

Inhoudsopgave

Nadat Stipan Arkadiewitsch gekleed was, besprenkelde hij zich met reukwater, trok de manchetten wat op de handen, vulde volgens gewoonte alle zakken met cigaretten, brieventasch, lucifersdoos, horloge met dubbelen ketting en breloques; sloeg den zakdoek uit de vouwen en daar hij nu zoo frisch, welriekend en opgeruimd was en zich ondanks zijn ongeluk lichamelijk gezond gevoelde, ging hij met lichten tred in de leeskamer, waar hem reeds de koffie, gerechtsacten, brieven en papieren wachtten. De brieven las hij het eerst. Een daarvan deed hem onaangenaam aan. Hij was van een makelaar, die het bosch op het landgoed zijner vrouw wenschte te koopen. Die verkoop was noodzakelijk, maar vóór de verzoening met zijn vrouw kon daar natuurlijk geen sprake van zijn.

Die brief trof hem daarom zoo bizonder onaangenaam, omdat nu aan die verzoening met zijn vrouw een geldelijk belang verbonden werd, en de gedachte, dat dit belang hem zou kunnen leiden, dat hij enkel om den verkoop van het bosch een verzoening met haar zou kunnen zoeken, die voorstelling beleedigde hem.

Nadat de brieven gelezen waren, nam hij de gerechtsacten ter hand, doorbladerde vluchtig eenige aanklachten, maakte met een groot potlood kantteekeningen daarbij, schoof ze daarna ter zijde en begon koffie te drinken. Intusschen opende hij een morgenblad, dat nog vochtig was van de pers, en las het door.

Stipan Arkadiewitsch was geabonneerd op een liberaal blad, niet zoozeer een radicaal, maar een van de richting der meerderheid. Ofschoon noch wetenschap, noch kunst, noch politiek hem bizonder belang inboezemde, hield hij zich toch aan de richting, die zijn courant en de meerderheid voorstonden en hij wijzigde zijn inzichten slechts dan, wanneer de meerderheid die wijzigde, of liever, hij wijzigde ze niet, maar zij wijzigden zich onmerkbaar in hem.

Hij koos zich geen richting of meening, maar deze kwamen van zelf tot hem; evenzoo als hij nooit een hoed of rok naar eigen smaak koos, maar ze nam, zooals ze op 't oogenblik door ieder gedragen werden. Daar hij in een gezochten gezelschapskring verkeerde en de tijdstrooming een zekere mate van intellectueele werkkracht ontwikkelde, was het voor hem even noodig er een levensbeschouwing op na te houden, als een hoed en rok te bezitten. En was er ook al een grond voor, dat hij de liberale richting boven de conservatieve stelde, waartoe toch ook velen uit zijn kring behoorden, dan was het niet, omdat hij de liberale voor de betere hield, maar eenvoudig omdat ze beter met zijn levensbeschouwing overeenkwam. De liberale partij verkondigde, dat alles in Rusland slecht was, en inderdaad Stipan Arkadiewitsch had vele schulden en kwam nooit met zijn geld rond; de liberale partij zeide, dat het huwelijk een verouderde instelling is en noodzakelijk moet gewijzigd worden, en waarlijk schonk het huwelijksleven Stipan weinig vreugde en dwong hem te liegen en te huichelen, hetgeen toch met zijn natuur in strijd was; de liberale partij zeide of liet doorschemeren, dat de godsdienst nog slechts een teugel was om de onontwikkelde volksklasse in bedwang te houden, en waarlijk Stipan Arkadiewitsch kon zonder pijn in de voeten te krijgen, zelfs niet de kortste godsdienstoefening bijwonen en kon maar niet begrijpen, waartoe al die verschrikkelijke en groote woorden over het leven hiernamaals toch moesten dienen, daar men zonder dat ook in deze wereld heel goed leven kon. Zoo werd dus het volgen van de liberale richting voor Stipan een gewoonte en hij was een even groot vriend van de courant als van zijn cigaar na het middagmaal, omdat ze in zijn hersenen een aangenamen nevel te voorschijn riep.

Hij las het hoofdartikel, waarin uit elkander gezet werd, hoe er geheel onnoodig een geschreeuw was opgegaan, alsof het radicalisme alle conservatieve elementen dreigde op te ruimen en dat de regeering nu verplicht zou zijn pogingen in het werk te stellen om de revolutionaire Hydra te onderdrukken, maar dat in tegendeel "naar onze zienswijze" het gevaar niet schuilde in de revolutionaire Hydra, maar in de hardnekkigheid der traditioneele richting die alle vooruitgang tegenhield enz. Hij las ook een financiëel artikel, waarin Bentham en Mill genoemd en aan het ministerie eenige speldeprikken toegebracht werden. Met het hem eigen vlugge bevattingsvermogen begreep hij de bedoeling van elke zinspeling, van wien ze kwam, op wien ze gemunt was en waarom, en daarin vond hij een bizonder genoegen. Maar heden was hem dat genot vergald door de herinnering aan den raad van Matrona Filimonowna en door dat niets in huis ging, zooals het gaan moest. Hij las ook, dat graaf von Beust naar Wiesbaden gereisd zou zijn; dan, dat men geen grijze haren meer behoefde te hebben; verder dat er een lichte coupé te koop werd aangeboden, dat een jong mensch zich aanbood, en zoo al meer. Maar al die berichten verschaften hem nu niet zooals anders een licht, ironisch genot.

Nadat hij den tweeden kop koffie gedronken en een broodje verorberd had, stond hij op, schudde de broodkruimels van zijn vest, zette een hooge borst, lachte vergenoegd, niet omdat hij zoo bizonder prettig gestemd was, neen, dit vergenoegde lachje werd alleen door zijn goede spijsverteering te voorschijn geroepen. Maar juist dit lachen herinnerde hem terstond aan het voorgevallene en stemde hem ernstig.

Twee kinderstemmen (Stipan herkende de stem van Grischa, het jongste zoontje, en van Tania, het oudste meisje) klonken achter de deur. Zij schoven iets voor en lieten dat vallen.

"Ik zei het immers wel, wij mogen de passagiers niet boven op de kap zetten," riep het meisje in het Engelsch.

"Nu kun jij ze er weer opzetten, hoor!"

"Ach, ach! alles is in de war," dacht Stipan; "daar loopen de kinderen nu alleen door het huis rond."

Hij ging naar de deur en riep ze binnen. Zij lieten de doos, die een wagen moest voorstellen, staan en gingen naar hun vader. Het meisje, zijn lieveling, liep fluks op hem toe, omarmde hem en hing lachend aan zijn hals. Zij hield veel van haar vader, van zijn liefkozingen en den heerlijken geur, die uit zijn baard opsteeg. Het meisje kuste zijn door de gebogen houding blozend gelaat, dat van teederheid straalde en wilde weer wegloopen. Haar vader hield haar echter tegen.

"Hoe gaat het toch met mama?" vroeg hij en streelde het poezele halsje van zijn dochtertje. "Goeden morgen!" zei hij vriendelijk tot den hem nu ook groetenden knaap. Hij besefte, dat hij van dezen minder hield, en deed zijn best dit niet te toonen. Maar de knaap gevoelde het en beantwoordde den koelen lach van zijn vader niet.

"Mama? die is opgestaan," antwoordde het meisje.

Stipan Arkadiewitsch zuchtte. "Dus heeft ze weer den ganschen nacht niet geslapen!" dacht hij.

"Is zij opgeruimd?" Het meisje bloosde. Zij wist, dat er tusschen haar ouders iets voorgevallen was, en dat mama daarom niet opgeruimd zijn kon, dat papa dat weten moest en dus huichelde, als hij daar zoo losjes naar vroeg. Het meisje bloosde over haar vader. Hij begreep het terstond en bloosde ook.

"Ik weet het niet," sprak het kind; "zij zeide, dat wij vandaag niets behoefden te leeren en met miss Gull naar grootmama mochten wandelen !"

"Nu, ga dan maar uit, Tanischka! Maar wacht nog een oogenblik!" zeide hij, haar terughoudend en het zachte handje streelend. Toen nam hij een bonbondoos en zocht er haar lievelingsstukjes van chocolade en fondant uit.

"Is dit voor Grischa?" vroeg zij en wees naar de chocoladebonbons.

"Ja, ja!" hernam hij en streelde haar schouders nog eens, kuste hand en haren, ook haar hals en toen eerst liet hij haar gaan.

"Het rijtuig is voor!" meldde Matjeff. "Er is ook een vrouw om u te spreken," voegde hij er bij.

"Heeft zij lang gewacht?" vroeg Stipan.

"Ongeveer een half uur."

"Hoe dikwijls heb ik bevolen mij zoo iets terstond te melden?"

"U moet toch rustig koffie kunnen drinken!" zei Matjeff op dien vriendschappelijk ruwen toon, waarover men zich nooit kan ergeren.

"Nu, roep haar dadelijk binnen!" gebood Stipan Arkadiewitsch en bracht zijn gelaat in strenge plooi.

De suppliante, de vrouw van een kapitein Karenina, had een onmogelijk en zinneloos verzoek.

Maar Stipan liet haar, volgens zijn gewoonte, plaats nemen, luisterde zonder haar in de rede te vallen, gaf haar een uitvoerigen raad, tot wien en waarheen zij zich moest wenden, en schreef zelfs voor haar met groote, duidelijke hand vlug een briefje aan dengene, die haar wellicht zou kunnen helpen.

Nadat hij de kapiteinsvrouw had laten gaan, nam hij zijn hoed en stond een oogenblik na te denken, of hij ook iets vergeten kon hebben. Hij had echter niets vergeten als dat, wat hij vergeten wilde, zijn vrouw.

"Ja zoo!" Hij liet het hoofd hangen en zijn innemend gelaat nam een pijnlijke uitdrukking aan.

"Zal ik gaan of niet gaan?" vroeg hij zich af. Hij meende een inwendige stem te hooren, die hem influisterde niet te gaan, daar hij toch zou moeten liegen. Het was toch immers een onmogelijkheid, dat hun betrekking tot elkander weer worden kon als voorheen; zij toch kon niet weer bevallig worden en zijn liefde opwekken; hij kon toch geen grijsaard worden, bij wien alle verlangen naar liefde uitgestorven was. Zonder huichelarij en leugen kon er niets meer terecht gebracht worden en valschheid en leugen streden tegen zijn natuur.

"Maar het moet toch eens geschieden, zoo kan het niet altijd blijven!" sprak hij, zich zelf vermannend om tot een besluit te komen. Hij richtte fier het hoofd op, nam oen cigarette, deed eenige trekjes, wierp ze toen weer in een paarlmoeren aschbakje, schreed ijlings door het salon, dat hem nu ondanks alle schilderijen, bronsgroepen en versieringen zoo vervelend en somber voorkwam, en opende toen de deur van de kamer zijner vrouw.

Anna Karenina

Подняться наверх