Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 16
XII.
ОглавлениеDen geheelen dag bleef Anna thuis, dat wil zeggen bij de Oblonsky's, en ontving niemand. Er kwamen eenige bekenden, die van haar aankomst hadden gehoord, maar zij bleef bij Dolly en de kinderen. Zij zond een briefje naar haar broeder, dat hij dien dag in elk geval thuis moest komen eten. "Kom! God is barmhartig, Hij zal u helpen," had zij geschreven.
Oblonsky at dien middag ook thuis. Er werd een geheel algemeen gesprek gevoerd en zijn vrouw sprak hem aan met gij en jij, hetgeen nog niet weer was gebeurd. Er bleef wel is waar een verwijdering tusschen man en vrouw, maar van scheiding was geen sprake meer, en Stipan Arkadiewitsch bemerkte, dat er mogelijkheid voor een verklaring en tot vergeving bestond.
Vroeg in den middag kwam Kitty. Zij kende Anna Arkadiewna slechts weinig, en kwam nu bij haar zuster niet zonder bezorgdheid, hoe de Petersburgsche groote dame, die door allen zoo hoog werd geprezen, haar zou ontvangen en of zij haar zou bevallen. Maar zij beviel Anna, dat bemerkte zij terstond en Kitty gevoelde zich niet alleen spoedig onder den indruk harer persoonlijkheid, maar zij begon met Anna te dwepen, zooals jonge meisjes dat somwijlen met oudere dames plegen te doen. Kitty bewonderde in Anna de groote dame, maar kon zich niet voorstellen, dat deze de moeder van een bijna achtjarigen jongen was. Zij geleek door de vlugheid harer bewegingen, de frischheid en den levenslust, die zoowel uit haar blikken straalde, meer op een twintigjarig meisje; en toch lag er in haar oogen een ernstige, ja soms treurige uitdrukking, die Kitty sterk aantrok.—Kitty vond, dat Anna zeer natuurlijk was en niets verborg, en toch had zij een gevoel, alsof Anna soms tot haar moest nederdalen uit een voor haar onbereikbare, hoogere, dichterlijke wereld.
Na den middag ging Dolly naar haar kamer. Anna stond dadelijk op en naderde haar broeder, die een sigaar opstak. "Stiwan," sprak zij, met een vroolijk knikje, terwijl zij hem bekruiste en met de oogen naar de deur wees: "Ga nu, en God moge je helpen!"
Hij begreep haar, wierp zijn sigaar weg en verliet de kamer.
Anna keerde naar de sofa terug en zette zich naast Kitty neder, terwijl de kinderen, die al zeer veel van hun nieuwe tante hielden, haar omringden. Zij zag Kitty aan en, om in het bijzijn der kinderen niet te veel te zeggen en niet te zwijgen, sprak zij: "Wanneer zal het bal zijn, Kitty?"
"De volgende week! Een heerlijk! Een van die bals, waarop men zich altijd amuseert!"
"Zoo, zijn er zulke, waarop men zich altijd amuseert?" vroeg Anna met vriendelijke spot.
"Het is vreemd, maar het is zoo. Bij de Brobrischeffs is het altijd heel amusant, by de Nikitins ook, maar bij de Merschkoffs is het altijd heel vervelend. Hebt gij dat verschil tusschen het eene en het andere bal ook niet opgemerkt?"
"Neen, meisjelief, voor mij zijn er geen amusante bals meer," sprak Anna, en Kitty zag weer in haar oogen die bizondere wereld, die voor haar was gesloten. "Ik onderscheid ze in minder of meer vermoeiende en vervelende."
"Hoe kunt gij u op een bal vervelen?"
"En waarom zou voor mij een bal niet vervelend zijn kunnen?"
Kitty zag, dat Anna wist, welk antwoord moest volgen: "Omdat gij altijd de schoonste zijt."
Anna bloosde licht, en deed het ook nu.
"Ten eerste ben ik dat nooit, en ten tweede, wat zou dat dan nog voor mij uitmaken?"
"Gij gaat toch stellig mede naar dit bal?"
"Ik geloof, dat ik het slecht zal kunnen laten."
"Dat zal mij genoegen doen, ik zou u zoo gaarne op een bal zien."
"Zoo! als ik dan gaan moet, zal ten minste de gedachte, dat ik er u een genoegen mee doe, mij troosten. Grischa, jongen! trek alsjeblieft niet zoo aan mijn haar; 't is al genoeg in de war."
"Ik stel mij u op een bal geheel in lila voor."
"Waarom lila?"
"Ja zeker, dat zal u goed staan!"
"Nu, kindertjes, ga nu heen, hoort ge? Miss Gull roept; zij heeft de thee klaar," sprak Anna, terwijl zij zich van de kinderen losmaakte en hen naar de eetkamer zond. "En ik weet wel, waarom gij mij zoo gaarne op dit bal zoudt zien; ik weet, dat gij van dit bal heel wat verwacht en nu gaarne zoudt zien, dat al je vrienden tegenwoordig waren om in je geluk te deelen, niet waar?"
"Hoe weet u dat? Ja!"
"Welk een gelukkige tijd voor je!" ging Anna voort. "Ik herinner me dien ook nog zeer goed; ik heb hem zelf gekend, dien blauwachtigen bergnevel, die zooveel belooft en zooveel omsluiert en ons omzweeft in het gelukkigste tijdperk van ons leven, als wij, de kinderschoenen pas ontwassen, vrij en ongedwongen uit een breeden, vroolijken kring treden en onze schreden richten naar het enge dal, waarbij het ons wat beklemd om het hart wordt. Maar 't is overheerlijk, verleidelijk schoon dat nevelachtig verschiet! Wie heeft dat niet ondervonden?"
"Hoe echter heeft zij dat ondervonden? Hoe gaarne zou ik haar roman kennen!" dacht Kitty en stelde zich daarbij het prozaïsch, weinig aantrekkelijk uiterlijk van haar echtgenoot Alexei Alexandrowitsch voor.
"Ik weet er een klein beetje van, Stiwa heeft gebabbeld," ging Anna voort, "en ik wensch je van harte geluk! hij bevalt mij zeer. Ik trof Wronsky aan het station."
"Ach, was hij daar?" vroeg Kitty blozend. "En wat heeft Stiwa u dan gezegd?"
"Hij heeft alles verklapt, en ik zou er mij zeer in verheugen…." Plotseling herinnert zij zich haar echtgenoot en een gevoel van ijverzucht doortrilde haar ziel bij de gedachte aan de vrije keus van een jong meisje.
"Zijn moeder en ik hebben te zamen gereisd," hernam zij, "en zij sprak onophoudelijk over hem. Hij is haar lieveling."
"Wat vertelde zijn moeder dan?"
"O, zeer veel. Hij is wel is waar haar lieveling, maar men kan zoo merken, dat hij iets ridderlijks over zich moet hebben. Zoo vertelde zij, bijvoorbeeld, dat hij ten gunste van zijn broeder een deel van zijn vermogen wilde afstaan; dat hij in zijn jeugd iets nog ongewoners verricht heeft en wel een vrouw uit het water gered! Om kort te gaan, hij is een held," sprak Anna lachend en dacht daarbij aan de twee honderd roebels, die hij voor de wisselwachtersweduwe gegeven had, maar sprak daar evenwel niet van. Het was haar om de eene of andere reden onaangenaam daaraan te denken. Zij gevoelde, dat dit in verband stond met iets, dat haar zelf betrof en eigenlijk niet zijn mocht.
"Zij heeft mij verzocht, haar te bezoeken," ging Anna voort. "Nu, ik verheug er mij zeer op, de oude dame weer te zien. Morgen ga ik naar haar toe.—Maar, God zij dank! Stiwa blijft bij Dolly," zeide zij om het gesprek een andere wending te geven. Zij stond op en was, naar het Kitty toescheen, ergens ontstemd over.
Dolly kwam alleen uit haar kamer terug om thee te drinken.
"Ik vrees, dat het boven te koud voor je zal zijn," sprak zij tot Anna. "Ik zou je gaarne naar beneden laten verhuizen, dan zijn wij ook dichter bij elkander."
"Ach! heb toch maar geen zorg voor mij!" antwoordde Anna en zocht op
Dolly's gelaat te lezen, of er een verzoening had plaats gehad.
"Het is hier beneden vroolijker!" zeide Dolly.
"Nu, ik moet je zeggen," hernam Anna, "dat ik hier en overal slaap als een roos…."
"Waar heb jelui het toch over?" vroeg Stipan, die uit de zijkamer trad en zich tot zijn vrouw wendde. Uit dien toon maakten Anna en Kitty op, dat een verzoening tot stand was gekomen.
"Ik zag Anna gaarne naar beneden verhuizen, maar daar moeten nog gordijnen worden opgehangen, en dat zal niemand kunnen doen als ik."
"God weet, of zij zich wel geheel verzoend hebben," dacht Anna, toen zij Dolly's koelen en rustigen toon hoorde.
"Ach, Dolly! je hebt altijd zwarigheden," antwoordde haar man, "als ge wilt, zal ik alles in orde brengen."
"Ja, ik weet wel, hoe gij dat zoudt doen. Gij beveelt het aan Matjeff en rijdt dan uit, en Matjeff brengt alles in de war!"—Een spotachtig lachje omkrulde, als gewoonlijk, Dolly's lippen toen zij die woorden sprak.
"Volkomen verzoening, God zij dank!" dacht Anna, "God zij dank!" En terwijl de vreugde dit volbracht te hebben haar geheel doortintelde, trad zij op Dolly toe en kustte haar. Den ganschen avond sloeg Dolly, even als anders in den omgang met haar man, een vroolijk plagenden toon aan, en hij was tevreden en opgeruimd, doch zóó, dat hij toonde, dat hij, wien men pas een schuld had vergeven, deze nog niet had vergeten.