Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 5

II.

Оглавление

Inhoudsopgave

Stipan Arkadiewitsch was tegenover zich zelf tamelijk oprecht. Hij kon niet liegen en zich zelf verzekeren, dat zijn handelwijze hem berouwde. Hij kon er geen berouw over gevoelen, dat hij, een vijf-en-dertigjarig man met licht ontvlambaar temperament, niet op zijn eigen vrouw, moeder van vijf levende en twee gestorven kinderen, verliefd was, te meer daar zij maar een jaar jonger was dan hij. Hij betreurde het slechts, dat hij het niet beter geheim had kunnen houden. "Als men niet gepakt wordt, is men geen dief," dacht hij. Maar wel gevoelde hij al het netelige van zijn toestand en medelijden met zijn vrouw en kinderen.

Misschien zou hij zorgvuldiger zijn zonden voor zijn vrouw hebben weten te verbergen, indien hij had kunnen vermoeden, dat de kennis daarvan zoo op haar zou werken.

Nooit nog had hij helder over de geheele zaak doorgedacht, slechts had hij een nevelachtige voorstelling, alsof zijn vrouw er iets van giste en ze door de vingers zag.

Het kwam hem zelfs voor, dat zij, een zwakke, vroeg verouderde en niet eens meer knappe vrouw, een door niets uitmuntende, eenvoudige en slechts goede huismoeder, volgens recht toegevend zijn moest. En nu was hem het tegenovergestelde gebleken!

"O vreeseljjk, vreeselijk!" klaagde Stipan Arkadiewitsch weer en vond geen uitweg.

"En hoe goed hadden wij het tot hiertoe! Hoe goed hebben wij met elkander geleefd! Zij was tevreden en gelukkig met de kinderen, ik legde haar niets in den weg en liet haar met de kinderen en de huishouding haar eigen gang gaan. Dit is waar: het was niet goed, dat Jeanne bij ons gouvernante was, dat deugde niets! Een minnarij met een gouvernante is iets triviaals! Maar welk een gouvernante was zij ook!"

Daarbij herinnerde hij zich weer levendig de zwarte, guitachtige oogen en het betooverend glimlachje van mademoiselle Roland.

"En zoo lang ze bij ons in huis was, heb ik mij toch ook niets veroorloofd! Het ergste is echter, dat zij al…. Ach, het moest alles zoo komen! Ach, ach, wat nu gedaan, wat nu toch gedaan?"

Op die vraag vond hij slechts het eene, algemeene antwoord, dat het leven op de ingewikkeldste en onoplosbaarste vraagstukken geeft: Leef zoo, dat gij elken dag zijn recht geeft, tracht u zelf te vergeten en te bedwelmen in den droom des levens.

"Verder zal het wel terecht komen," sprak Stipan Arkadiewitsch tot zich zelf, stond op, trok een grijzen met blauwe zijde gevoerden chambercloak aan, maakte die met de van kwasten voorziene koorden vast, zette zijn breede borstkas door een diepe ademhaling uit, ging met den gewonen elastischen tred van zijn krachtige beenen, die het weldoorvoede lichaam zoo gemakkelijk droegen, op het venster toe, trok het gordijn op en schelde.

Terstond verscheen zijn oude kamerdienaar Matjeff met rok, laarzen en een telegram in de hand. Achter dezen verscheen de barbier met alle benoodigdheden voor zijn meester.

"Zijn er ook acten van het gerecht gekomen?" vroeg Stipan

Arkadiewitsch, nam het telegram en zette zich voor den spiegel.

"Daar op tafel," antwoordde Matjeff en zag zijn heer met een vragenden, deelnemenden blik aan. Een oogenblik later voegde hij er met een sluw lachje bij: "Er was iemand van den stalhouder hier."

Stipan Arkadiewitsch antwoordde niet, slechts zag hij in den spiegel Matjeff aan. Aan de blikken, die zij in den spiegel wisselden zag men, dat zij elkander goed begrepen. Stipan's blik scheen te vragen:

"Waarom zeg je mij dat? Weet je dan niet?"…. Matjeff stak de handen in den zak van zijn buis, trad met één voet terug en zag zijn heer met een goedmoedigen, nauwelijks merkbaren glimlach aan.

"Ik zeide hem, dat hij den volgenden Zondag weerkomen en voor dien tijd noch u, noch zich zelf onnoodigen last moest aandoen." 't Was blijkbaar een van buiten geleerd lesje. Stipan Arkadiewitsch begreep, dat Matjeff schertste en zijn opmerkzaamheid tot zich trekken wilde. Hij scheurde het telegram open en las het. Toen hij de volgens gewoonte verkeerd geschreven woorden raadde, verhelderde zijn gelaat.

"Matjeff! mijn zuster Anna Arkadiewna komt morgen," zeide hij en hield de glimmende, vleezige hand van den barbier, die een rooskleurigen weg tusschen de krullende bakkebaarden baande, een oogenblik vast.

"Goddank!" riep Matjeff uit en bewees daarmede, dat hij het belang van die overkomst even goed begreep als zijn heer, dat wil zeggen, dat Anna Arkadiewna, Stipan's lievelingszuster, zeer veel zou kunnen bijdragen tot de verzoening van man en vrouw.

"Alleen of met mijnheer haar echtgenoot?"

Stipan Arkadiewitsch kon niet antwoorden, daar de barbier juist met zijn bovenlip bezig was.

Daarom stak hij een vinger in de hoogte. Matjeff knikte hem in den spiegel toe.

"Alleen dus," sprak hij.—"Dan moet het boven zeker voor haar ingericht worden?"

"Meld het aan Darja Alexandrowna en doe zooals zij beveelt."

"Darja Alexandrowna?" herhaalde Matjeff, als twijfelde hij goed gehoord te hebben.

"Ja, meld het. En daar, neem het telegram, geef het haar en kom mij mededeelen, wat zij er van zegt."

"Dat is dus een verkenningsboodschap," overlegde Matjeff, doch overluid zeide hij slechts: "Zooals u beveelt."

Stipan Arkadiewitsch was reeds bijna geheel gekleed, toen Matjeff langzaam met het telegram in de hand terugkeerde. De barbier was er niet meer.

"Darja Alexdrowna beveelt mij u te melden, dat zij vertrekt en u het naar goedvinden kan laten inrichten," sprak hij en zag daarbij, het hoofd een weinig op zijde gebogen, de handen in de zakken en een voet achterwaarts, zijn heer aan.

Stipan Arkadiewitsch zweeg. Plotseling blonk er een goedmoedig, maar pijnlijk lachje op zijn schoon gelaat.

"Ach, Matjeff!" zeide hij en schudde het hoofd.

"Alles zal nog wel terecht komen, mijnheer!"

"Zou het?"

"Ja, mijnheer."

"Geloof je waarlijk? Wie is daar?" vroeg hij, daar het ruischen van een vrouwenkleed aan de deur gehoord werd.

"Ik ben het," antwoordde een vaste, aangename vrouwenstem, en het harde, door pokken geschonden gelaat van de kinderjuffrouw, Matrona Filimonowna verscheen in de deur.

"Nu, wat is er aan de hand, Matrescha?" vroeg Stipan Arkadiewitsch.

Niettegenstaande hij tegenover zijn vrouw zoo door en door schuldig was, wat hij zelf gevoelde, waren toch allen in huis op zijn hand, tot zelfs de kinderjuffrouw, de vertrouwde van Darja Alexandrowna.

"Mijnheer, ga toch naar haar toe en biecht nog eens," zeide zij, "misschien, dat God u helpt. Zij lijdt al te veel. Het doet iemand pijn dat aan te moeten zien. En alles gaat in huis ten onderste boven. Gij moet aan de kinderen denken, mijnheer! Biecht nog eens, mijnheer? u kan niet anders doen. Wie den bal kaatst, moet hem ook….

"Zij wil mij immers in het geheel niet meer zien?"

"Dan hebt gij ten minste het uwe gedaan. God is barmhartig, mijnheer! Wend u tot Hem!"

"Nu goed, goed, ga maar heen!" zeide Stipan Arkadiewitsch plotseling blozend.—"Matjeff, help mij kleeden," en vastberaden trok hij zijn chambercloak uit.

Anna Karenina

Подняться наверх