Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 7

IV.

Оглавление

Inhoudsopgave

Darja Alexandrowna stond tusschen allerlei in 't rond gestrooide voorwerpen aan een geopend schrijfbureau, in négligé, met dunne opgestoken haarvlechten, een door kommer verwrongen gelaat en groote, verschrikte oogen.

Toen zij zijn tred hoorde, hield ze op en zag naar de deur, terwijl zij vergeefs moeite deed haar gelaat een strenge en verachtelijke uitdrukking te geven. Zij voelde, dat zij hem, of liever de op handen zijnde samenkomst, vreesde. Zij beproefde dat te doen, wat zij in deze drie dagen wel tienmaal te vergeefs beproefd had, haar goed en dat van de kinderen in te pakken en naar haar moeder te rijden. Ook nu weer moest ze zich zelf bekennen, dat het zoo niet blijven kon en dat zij iets doen moest om hem te bestraffen en hem, was het ook slechts in geringe mate, de smart te doen gevoelen, die hij haar veroorzaakt had. Zij wilde hem verlaten en voelde, dat het haar onmogelijk was, geheel en al onmogelijk, daar ze zich niet kon ontwennen hem als haar echtgenoot te beschouwen en hem lief te hebben. Zij voelde dat zij niet in staat was te vertrekken, maar terwijl zij zich zelf bedroog, zocht ze haar goed bijeen en deed alsof zij wegreizen wilde.

Toen ze haar man zag, begon zij in een schuiflade te schommelen, als zocht zij iets, daarna vermande zij zich en zag naar hem om. Haar gelaat, dat strengheid en vastberadenheid moest uitdrukken, teekende echter onbeholpenheid, angst en smart.

"Dolly!" sprak hij met zwakke, vreesachtige stem.

Hij liet het hoofd tusschen de schouders zakken om er beklagenswaardig en onderworpen uit te zien, zijn gelaat straalde daarbij echter van frischheid en gezondheid. Zij mat hem met vluchtigen blik van het hoofd tot de voeten.

"Ja, hij is gelukkig en tevreden," dacht zij, "en ik?…. O, die afschuwelijke goedigheid, waarom ieder hem prijst en bemint—ik haat ze!"

Haar lippen klemden zich op elkander, de rechterwangspier van haar bleek gelaat werd zenuwachtig vertrokken.

"Wat wilt gij?" vroeg zij met gejaagde, haar zelf vreemde stem.

"Dolly!" sprak hij sidderend, "Anna komt van daag."

"Wat gaat mij dat aan? Ik kan haar niet ontvangen," riep zij uit.

"Dolly! eindelijk moet het toch…."

"Ga weg, ga weg van mij!" riep zij heftig.

Tot hiertoe had Stipan Arkadiewitsch heel kalm aan zijn vrouw kunnen denken, hij had ook steeds gehoopt, dat, volgens Matjeffs zeggen, alles terecht zou komen, en had daardoor rustig zijn courant lezen en zijn koffie drinken kunnen.

Nu echter, nu hij haar bekommerd gelaat zag en aan den klank harer stem hoorde, hoe ongelukkig en wanhopig zij was, nu was het hem alsof zijn keel toegeschroefd werd en zijn oogen vulden zich met tranen.

"Mijn God, wat heb ik toch gedaan! Dolly, om Godswil….!"

Hij kon niet verder spreken, snikken verstikten zijn stem.

Zij sloot het bureau en zag hem aan.

"Dolly! Wat kan ik zeggen? Slechts dit eene: vergiffenis, vergiffenis! Bedenk toch, kunnen negen jaren, die wij te samen geleefd hebben, niet één oogenblik…."

Zij sloeg de oogen neder en wachtte in spanning af, wat hij verder zeggen zou.

"…. Een oogenblik…. van…. verleiding…. uitwisschen…." sprak hij en wilde nog meer zeggen, maar bij die woorden trilden haar lippen en de spieren harer rechter wang, als had ze physieke smart.

"Ga heen! ga toch heen!" riep zij nog schriller "en spreek mij niet meer van uw verleidingen, uw afschuwelijkheden."

Zij wilde wegsnellen, doch wankelde en moest zich aan een stoel vastgrijpen om niet te vallen.

Zijn gelaat teekende groote droefheid, zijn oogen werden met tranen gevuld.

"Dolly!" sprak hij snikkend, "denk om Godswil aan de kinderen. Die toch zijn onschuldig…. Ik heb gefaald, straf mij, laat mij mijn schuld boeten. Wat ik ook doen moet, ik ben tot alles bereid. Ik heb schuld, ik kan niet zeggen, hoe diep schuldig ik mij gevoel, maar Dolly! vergeef mij!"

Zij zette zich neder. Hij hoorde haar zware, benauwde ademhaling en werd door onuitsprekelijk medelijden met haar bewogen. Zij beproefde eenige malen te spreken, maar kon niet. Hij wachtte.

"Gij denkt aan de kinderen, om je met hen te vermaken, ik denk echter ook aan hen en weet nu, dat zij verloren zijn." Hier bracht zij klaarblijkelijk een phrase uit, die zij zich zelf in deze drie dagen voortdurend had opgedrongen.

Omdat zij hem met je aansprak, zag hij dankbaar tot haar op en wilde haar hand nemen. Zij wendde zich echter met afschuw van hem af.

"Ik denk aan de kinderen en voor hen zou ik alles ter wereld willen doen. Maar ik weet niet, hoe ik het best voor hen zorgen kan, door ze aan hun vader te ontnemen of hen bij een liederlijken vader te laten, ja! bij een liederlijken vader! Zeg nu zelf, of er na het voorgevallene nog mogelijkheid bestaat om samen te leven! Zeg, is het mogelijk?" herhaalde zij met verheffing van stem, "nadat mijn echtgenoot, de vader mijner kinderen, een minnehandel heeft aangeknoopt met de gouvernante zijner kinderen?"

"Maar hoe kan ik het toch weer goed maken ?" vroeg hij op klagenden toon en liet het hoofd steeds dieper zinken.

"Gij zijt mij onuitstaanbaar," riep zij uit, zich al meer en meer opwindend. "Uw tranen hebben voor mij geen waarde! Gij hebt mij nooit bemind, gij hebt geen hart, geen edelmoedigheid! Gij staat mij tegen, gij zijt voor mij een vreemde, ja geheel een vreemde geworden!" Dat woord "vreemde", dat haar zelf het verschrikkelijkst klonk, bracht zij met smart en toorn uit.

Hij zag haar aan, hij verwonderde zich en verschrok over de boosaardige uitdrukking van haar gelaat. Hij begreep niet, dat zijn medelijden haar zoo prikkelde.

Zij bemerkte, dat hij slechts medelijden en geen liefde voor haar gevoelde.

"Neen, zij haat mij, nooit zal zij mij vergeven," dacht hij.

"Het is vreeselijk, vreeselijk," sprak hij.

In het belendend vertrek begon een kind, dat gevallen scheen te zijn, te schreien. Darja Alexandrowna luisterde en haar gelaat nam een zachtere uitdrukking aan. Een oogenblik bezon zij zich, als wist ze niet, waar zij was en wat ze doen moest, daarna stond zij haastig op en ging naar de deur.

"Zij bemint mijn kind toch nog," dacht hij, de verandering harer trekken ziende, "mijn kind! hoe kan zij mij dan haten?"

"Dolly, nog een woord!" sprak hij haar volgend.

"Als gij mij volgt, roep ik de bedienden en de kinderen, dan zullen ze allen vernemen, welk een laag mensch gij zijt! Ik vertrek heden nog, blijf gij maar bij uw liefje." Zij sloeg de deur achter zich dicht.

Stipan Arkadiewitsch zuchtte, wischte zich het gelaat af en verliet met langzame schreden de kamer.

"Matjeff zegt, dat alles nog wel terecht zal komen, maar ik zie daar geen mogelijkheid toe.—En hoe afschuwelijk en plat heeft zij geschreeuwd!" sprak hij tot zich zelf en dacht aan de woorden: 'liefje en laag mensch.' "En misschien hebben de meiden dat gehoord! Hoe vreeselijk plat, hoe vreeselijk."

Stipan Arkadiewitsch stond eenige oogenblikken stil, wischte de oogen af, hief het hoofd weer fier omhoog en verliet het vertrek.

Het was Vrijdag en in de eetkamer trok een Duitsch horlogemaker juist de klokken op. Stipan herinnerde zich een schertsende woordspeling over dien braven, kaalhoofdigen Duitscher, dat zijn geheel bestaan opgetrokken was door klokken op te trekken…. en hij glimlachte.

Stipan Arkadiewitsch hield veel van een geestigen zet.

"Ach, misschien dat de bui bij ons ook nog optrekt," dacht hij. Matjeff, die juist binnen kwam, riep hij toe:

"Matjeff, richt de zijkamer in voor Anna Arkadiewna."

"Zooals u beveelt."

Stipan Arkadiewitsch trok zijn pels aan en ging het bordes op om uit te gaan.

"Komt u te huis dineeren?" vroeg Matjeff, die hem uitgeleide deed.

"Misschien. Hier, dit is voor de onkosten," hij gaf hem een twintig-roebel-billet, "zou het genoeg zijn?"

"Genoeg of niet genoeg, wij zullen er wel mede rond moeten komen," zeide Matjeff, sloeg het portier toe en trad op het bordes terug.

Inmiddels had Darja Alexandrowna haar kind getroost en daar zij aan het rollen van het rijtuig hoorde, dat haar man uitgereden was, keerde zij naar haar slaapvertrek terug. Dit was voor haar het eenig toevluchtsoord voor alle huiselijke zorgen, die haar in beslag namen, zoodra zij het verliet. Zelfs nu in den korten tijd, dat zij zich in de kinderkamer bevond, hadden de Engelsche bonne en Matrona Filimonowna een menigte vragen tot haar gericht, die geen uitstel konden lijden en die zij alleen beantwoorden kon. Hoe de kinderen voor de wandeling gekleed moesten worden, of ze melk moesten drinken, of er om een anderen kok gezonden zou worden…..

"Ach, laat mij met rust!" had zij geantwoord en toen in haar slaapvertrek tot de plaats, waar zij het laatst met haar man gesproken had, teruggekeerd zijnde, vouwde zij de magere handen en begon zich het geheele gesprek voor den geest terug te roepen.

"Weggereden? En of hij nog in betrekking staat met haar? Of zij elkander nog ontmoeten? Waarom heb ik hem daar niet naar gevraagd? Neen, neen, een verzoening is niet mogelijk! Wanneer wij ook al in één huis blijven wonen, zoo zullen wij toch vreemden voor elkander zijn, voor altijd vreemden!" Met bizonderen nadruk herhaalde zij dat haar zoo pijnlijk woord. "En hoe zeer heb ik hem bemind! En bemin ik hem nu misschien nog niet meer dan vroeger! Het ergste is echter…." Verder kwam zij niet, want Matrone Filimonowna zag door de deur naar binnen.

"Mag ik om mijn broeder zenden om ten minste het middageten te koken? Anders gaat het als gisteren en krijgen de kinderen voor zes uur niets te eten!"

"Goed, ik kom terstond en zal alles regelen. Is er al versche melk gehaald?…."

En Darja Alexandrowna verzonk weer in de dagelijksche zorgen en vergat daarin voor eenigen tijd haar kommer.

Anna Karenina

Подняться наверх