Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 13
X.
ОглавлениеOp dat oogenblik trad de vorstin het salon binnen. Haar gelaat betrok, toen zij die beiden alleen aantrof en hun verstoorde gezichten. Lewin boog zwijgend; ook Kitty zweeg zonder op te zien.
"Godlof! zij heeft hem bedankt!" dacht de moeder en haar gelaat verhelderde en plooide zich tot het stereotype lachje, waarmede zij elken Donderdag haar gasten placht te ontvangen. Zij nam plaats en knoopte met Lewin een gesprek aan over het buitenleven. Ook hij was gaan zitten in afwachting van de komende gasten, om zich dan onbemerkt te verwijderen.
Na eenige minuten trad een vriendin van Kitty binnen, de sedert den vorigen winter gehuwde gravin Nordston. Zij was een magere, gele, zwartoogige, ziekelijke en zenuwachtige vrouw. Zij droeg Kitty hartelijke genegenheid toe en was trotsch op haar. Haar neiging voor Kitty drukte zich in den wensch uit deze met Wronsky getrouwd te zien. Zij had Lewin, die zij bij het begin van den winter dikwijls bij Kitty had aangetroffen, nooit mogen lijden. Haar lievelingsbezigheid was hem in Kitty's bijzijn belachelijk te maken. Zij had het goed getroffen, want Lewin beantwoordde haar gevoel van afkeer en verachtte haar om hetgeen zij voor iets bizonders hield en waarop zij zich veel liet voorstaan: haar zenuwachtigheid en ziekelijke fijngevoeligheid, haar tegenzin in en haar onverschilligheid voor alles wat naar natuur zweemde en zich niet tot de stijve vormen der samenleving liet dwingen. De verhouding tusschen Lewin en gravin Nordston, overigens verstandige en goede menschen, was zoo gespannen geworden, dat zij elkander van ganscher harte verachtten, zoozeer, dat zij niet eens meer met elkander konden omgaan zonder zich de een door den ander beleedigd te gevoelen.
Gravin Nordston schoot terstond op Lewin toe.
"Aha, Constantin Dimitritsch! Weer in ons Babel teruggekeerd!" sprak zij en stak hem haar kleine, gele hand toe. "Heeft Babel zich bekeerd, of heeft Babel u ook bedorven?" voegde zij er, Kitty aanziende, met een schalksch lachje bij.
"Het is voor mij een groote eer, dat u mijn woorden zoo goed onthoudt," antwoordde Lewin, die den tijd had gehad zich te beheerschen en terstond zijn gewonen vijandelijk schertsenden toon tegen de gravin aansloeg. "Zij maken voorzeker een diepen indruk op u."
"O zeker! ik schrijf ze alle op. Hebt ge weer schaatsengereden
Kitty?" en zij begon met deze een gesprek aan te knoopen.
Lewin wilde opstaan en vertrekken. Hoe onvoegzaam dit zijn mocht, hij wilde zich toch liever aan een onwellevendheid schuldig maken, dan den geheelen avond daar blijven om te zien, hoe Kitty gekweld werd, wanneer haar blik somwijlen op hem vallen moest of als zij trachte zijn blik te vermijden. Hij wilde dus opstaan, maar de vorstin bemerkte ongelukkig zijn verlegenheid en wendde zich tot hem.
"Hoe lang blijft u te Moskou? U heeft zeker veel voor de semstwo te doen en kunt daarom niet lang wegblijven?"
"Neen, vorstin, ik heb niets meer met de semstwo te maken en ben slechts voor een paar dagen hierheen gekomen."
"Hij heeft iets bizonders," dacht gravin Nordston, terwijl zij zijn ernstig, streng gelaat scherper opnam. "Hij komt vandaag niet eens met zijn gewone redeneeringen voor den dag, maar ik wil hem er weer opbrengen. Ik houd er dol veel van, hem in Kitty's bijzijn bespottelijk te maken, en dat wil ik ook."—"Constantin Dimitritsch"—zoo sprak zij hem aan, "och, wil zoo goed zijn mij iets te verklaren. Het is u zeker bekend, dat de gezamenlijke boeren op ons landgoed in het gouvernement Kaluga, vrouwen zoowel als mannen, alles wat zij bezaten verdronken hebben en ons niets betalen—hoe komt dat eigenlijk? U prijst de boeren toch altijd zoo…."
Op dat oogenblik trad een nieuwe gast, een dame, binnen en Lewin stond op. "Excuseer mij, gravin," sprak hij, "ik kan u daar niets van zeggen." Zich omwendende werd hij achter de dame een officier gewaar.—"Dat zal zeker Wronsky zijn," dacht hij en om zich daarvan te overtuigen zag hij Kitty aan.
Zij had Wronsky ook bemerkt en zag dadelijk naar Lewin om.—Haar onwillekeurig opflikkerende oogen ontmoetten zijn treurige blikken. Hij werd overtuigd, dat zij dien man beminde en dat zoo zeker, alsof zij het hem met woorden had gezegd. Wat was hij voor een man? Of hij goed deed of niet, nu moest hij blijven; hij wilde den man kennen, dien zij beminde. Er zijn menschen, die, als zij een gelukkigen mededinger zien, dadelijk gereed zijn niets goeds in hem te willen opmerken en alleen de slechte eigenschappen zien; er zijn daarentegen ook anderen, die in hun meer begunstigde mededingers alleen die hoedanigheden wenschen te leeren kennen, waardoor zij zelf uit het veld geslagen zijn en zij zoeken, met de felste smart in eigen boezem, alleen het goede in hem. Lewin behoorde tot deze laatsten. Het viel hem ook niet moeilijk in Wronsky iets goeds en aantrekkelijks te vinden; het sprong hem terstond in het oog.
Wronsky was van middelbare grootte, krachtig gebouwd en had donker haar; zijn gelaat was innemend en goedhartig en had een kalme en vaste uitdrukking. Alles wat aan hem was, van het kort gesneden haar en de gladgeschoren kin tot aan de wijde, fonkelnieuwe uniform, was eenvoudig en daarbij gedistingueerd.—Eerst trad hij op de vorstin toe, daarna op Kitty.
Terwijl hij naderde, glinsterden zijn oogen teeder en met een nauwelijks merkbaar, gelukkig en, zooals het Lewin toescheen, bescheiden triomfeerend lachje boog hij eerbiedig voor haar en stak haar zijn korte, breede hand toe. Naar alle zijden groetend en schertsend, nam hij plaats, zonder Lewin, die van zijn kant geen oog van hem afhield, een enkele maal aan te zien.
"Mag ik het genoegen hebben u aan elkander voor te stellen," sprak de vorstin en wees op Lewin. "Constantin Dimitritsch Lewin en graaf Alexei Wassilitsch Wronsky."
Wronsky stond op en drukte Lewin een oogenblik de hand.
"Ik geloof, dat wij dezen winter eens in elkanders gezelschap zouden gedineerd hebben, maar toen waart gij geheel onverwachts naar buiten terug gekeerd."
"Constantin Dimitritsch haat de stad en ook ons stadbewoners," viel gravin Nordston in.
"Mijn woorden hebben klaarblijkelijk een diepen indruk op u gemaakt, want u onthoudt ze zeer goed," antwoordde Lewin, en daar hij zich terstond herinnerde pas iets dergelijks gezegd te hebben, bloosde hij.
Wronsky zag van Lewin naar de gravin en glimlachte.
"Woont u altijd buiten?" vroeg hij. "Mij dunkt, dat het daar 's winters erg vervelend zijn moet."
"Niet wanneer men er zijn werkkring heeft, en met zich zelf alleen te zijn is ook niet vervelend," antwoordde Lewin stroef.
"Ik dweep met het landleven," hernam Wronsky en deed alsof hij den stroeven toon niet opgemerkt had.
"Ik hoop echter, graaf, dat gij er niet toe besluiten zult u voor altijd op het land terug te trekken," sprak gravin Nordston.
"Dat weet ik niet, lang heb ik er nog nooit vertoefd, maar ik houd veel van het buitenleven. Ik heb nog nooit zoo'n sterk verlangen naar een Russisch dorp met zijn sneeuwschoenen en boeren gehad, als toen ik een winter met mijn moeder te Nizza doorbracht. Gij moet weten, dat Nizza op zich zelf zeer vervelend is; ook Napels en Sorrente kunnen slechts voor korten tijd boeien, zij zijn…."
Hier bemerkte hij, dat gravin Nordston iets wilde zeggen, zweeg daarom en wijdde haar al zijn aandacht.
Het gesprek stokte geen oogenblik, zoodat de vorstin, die voor het geval dat het discours verflauwde, altijd twee stuks grof geschut in reserve hield, namelijk de classieke en practische vorming en den algemeenen dienstplicht, die zij nu echter niet behoefde te laten aanrukken, terwijl gravin Nordston geen gelegenheid had Lewin te plagen.
Lewin wilde en kon geen deel nemen aan het algemeen gesprek. Ieder oogenblik zeide hij tot zich zelf: "Nu zal ik gaan;" en toch ging hij niet, daar hij steeds nog op iets wachtte.
Het gesprek kwam nu op tafeldans en klopgeesten, gravin Nordston, die aan spiritisme geloofde, verhaalde wonderen, die zij gezien zou hebben.
"Mijn waarde gravin! Ik heb nog nooit iets bovennatuurlijks gezien, ofschoon ik het overal zoek!" sprak Wronsky lachend.
"Goed dan, aanstaanden Zondagavond. Maar gij, Constantin Lewin, gelooft gij er aan?" vroeg zij.
"Waarom doet u mij die vraag? U kent mijn antwoord."
"Ik zou zoo gaarne uw meening hooren."
"Mijn meening is, dat deze zoogenaamde dansende tafels het bewijs leveren, dat de zoogenaamde beschaafde wereld niets hooger staat dan de boeren. Deze gelooven aan het booze oog en aan hekserij en wij…."
"U gelooft het dus niet?"
"Ik kan er niet aan gelooven, gravin!"
"Maar wanneer ik het nu zelf gezien heb?"
"De boerinnen willen ook den huisgeest gezien hebben."
"U meent dus, dat ik onwaarheid heb gesproken?" vroeg zij gedwongen lachend.
"Neen, Mascha! dat niet, Constantin Dimitritsch zegt slechts, dat hij er niet aan gelooven kan," sprak Kitty voor Lewin blozend. Lewin bemerkte dit, het wond hem nog meer op en hij wilde antwoorden. Wronsky kwam echter met zijn gullen en vroolijken lach dit gesprek, dat gevaarlijk dreigde te worden, te hulp.
"Sluit gij dan alle mogelijkheid buiten?" vroeg hij. "Waarom dan toch? Wij nemen toch het voorhanden zijn van eene electrische kracht aan, die wij ook niet kennen. Zou er dan ook nog geen andere kracht zijn kunnen, die ons nog geheel onbekend is?"
"Toen men de electriciteit het eerst waarnam," antwoordde Lewin met vuur, "bemerkte men haar als een buitengewoon verschijnsel en eeuwen moesten er over heengaan, voor zij in de practijk werd aangewend."
Wronsky volgde Lewins woorden met opmerkzaamheid en nam daarbij, volgens zijn gewoonte, het air aan van iemand, die heel veel belang in de zaak stelde.
"Ja, en nu beweren de spiritisten van onzen tijd, dat er een kracht bestaat, die zij wel is waar niet kennen, maar die onder bepaalde gegevens werkzaam wordt, en dat het de zaak der geleerden is, die kracht in haar verschijnselen na te sporen. Ik zie waarlijk niet in, waarom zulk een kracht niet voorhanden zou zijn, wanneer…."
"Daarom niet," viel Lewin in, "omdat bij de electriciteit telkens, als bij voorbeeld wol op hars gewreven wordt, die kracht zich vertoont; bij het spiritisme komt ze niet bij elk experiment te voorschijn, en daarom is het geen natuurlijke kracht."
Daar Wronsky waarschijnlijk gevoelde, dat het gesprek een voor het salon te ernstige wending nam, trachtte hij het onderwerp te veranderen, glimlachte en sprak tot de gravin: "Laat ons de proef eens nemen."
Maar Lewin moest eerst zijn gedachten geheel uitspreken: "Ik houd het er voor, dat het een nuttelooze poging van de spiritisten is, hun wonderen door het bestaan van een nieuwe kracht te willen verklaren. Zij spreken van een geestelijke kracht en willen die door een stoffelijke werking bewijzen…."
Allen wachtten er op, dat hij uitgesproken zou hebben, en hij gevoelde dat.
"En ik houd het er voor," sprak gravin Nordston, "dat u een voortreffelijk medium zou zijn, daar u zoo licht in vuur geraakt."
Lewin opende den mond om te antwoorden, doch zweeg en bloosde.
"Kom, laat ons beginnen, prinses! Willen wij het eens met een tafel probeeren?" sprak Wronsky. "U heeft er toch niets tegen, vorstin?" Hij stond op en zag naar een kleine tafel om.
Kitty ging nu een tafel halen. Toen zij Lewin voorbij kwam, ontmoetten hun oogen elkander. Zij had innig medelijden met hem, te meer daar zij zelf aan zijn ongeluk schuld droeg.
"Als er vergiffenis mogelijk is, vergeef mij dan," smeekte haar blik. "Ik haat allen, ook u en mij," antwoordde zijn sombere blik, en hij greep naar zijn hoed.
Nog was het hem niet vergund te vertrekken. Nauwelijks hadden de anderen zich om het tafeltje geschikt, of de vorst trad binnen en wendde zich, nadat hij de dames gegroet had, terstond tot Lewin.
"Aha!" sprak hij verheugd, "sedert wanneer is u hier? 't Doet mij recht veel genoegen je te zien!"
De oude vorst sprak Lewin nu eens met u, dan weer met je aan. Hij omhelsde hem en lette, terwijl hij met hem sprak, volstrekt niet op Wronsky, die opgestaan was en rustig wachtte tot de vorst zich tot hem zou wenden.
Kitty gevoelde, hoezeer die hartelijkheid van haar vader Lewin na het voorgevallene moest drukken; zij bemerkte, hoe koel haar vader eindelijk Wronsky's groet beantwoordde en hoe deze hem met goedhartigen twijfel aanzag, zich kennelijk moeite gevend te begrijpen, waarom vorst Tscherbatzky zoo onvriendelijk jegens hem was gezind en dit toch niet begrijpend. Zij werd rood en plotseling gevoelde het geheele gezelschap zich gedrukt.
"Vorst! wees zoo goed Constantin Dimitritsch aan ons over te laten, wij willen hier een proef nemen," zeide gravin Nordston.
"Welk een proef?—Tafeldans?—Neem mij niet kwalijk, heeren en dames, volgens mijn bescheiden meening is het ringspel nog veel interessanter," sprak de oude vorst, den blik op Wronsky gevestigd, daar hij giste, dat het van hem was uitgegaan. "In het ringspel ligt ten minste nog eenige zin!"
Wronsky zag met zijn rustige oogen den vorst verwonderd aan en wendde zich daarop met een nauwelijks merkbaar lachje tot gravin Nordston om met haar te spreken over het bal, dat de volgende week ophanden was.
"Ik hoop, dat u daar ook zijn zal," zeide hij tot Kitty.
Zoodra de vorst zich van hem afgewend had, was Lewin ongemerkt weg gegaan; de laatste indruk, dien hij van dezen avond mede nam, was het gelukkig lachend gelaat van Kitty, die Wronsky's vraag omtrent het bal juist beantwoordde.
Na afloop der soirée deelde Kitty haar moeder het gesprek met Lewin mede, en ondanks haar medegevoel voor hem, verheugde het haar toch, dat hij zijn aanzoek had gedaan. Zij twijfelde er volstrekt niet aan, of zij had goed gehandeld en toch kon zij, toen zij zich ter ruste legde, den slaap niet vatten. Zij zag nog steeds de sombere uitdrukking van Lewins gelaat, de opgetrokken wenkbrauwen, waaronder de goedige oogen zoo treurig en somber blikten, toen hij haar en Wronsky gadesloeg. Maar terstond dacht zij er aan, voor wien zij hem had afgewezen. Zij stelde zich Wronsky's mannelijk, flink gelaat voor; die edele rust, die in alles doorstralende goedhartigheid. Zij dacht aan zijn liefde voor haar en haar hart werd weer vroolijk; met een gelukkig lachje zonk zij in de kussens neder.
"Het doet mij zoo innig, innig leed! Maar wat kan ik er aan doen? Ik heb geen schuld," drong zij zich zelf op; maar een inwendige stem zeide het haar anders. Of het haar speet, hem ooit hoop gegeven dan wel hem te hebben afgewezen, dat werd haar zelf niet recht duidelijk. En toch vergalde dezen twijfel haar geluk.
"God zij mij genadig, God zij mij genadig [3]!" bad zij, voor zij insliep.
Terzelfder tijd had in het kleine kabinet van den vorst tusschen de beide ouders een der in den laatsten tijd veelvuldig voorkomende scènes plaats over de toekomst hunner jongste dochter.
"Wat!" riep de vorst uit, terwijl hij druk gesticuleerde en zich stijf in zijn pels wikkelde. "Wat? Dat is het, dat gij geen fierheid en waardigheid meer bezit! Dat gij uw dochter van schaamte zult doen blozen en haar met je nietswaardige en dwaze koppelarij te gronde zult richten."
"Maar wat heb ik dan in 's hemels naam gedaan?" vroeg de vorstin snikkend.
Gelukkig en tevreden was zij na het gesprek met Kitty tot haar echtgenoot gekomen en, al had zij ook geen plan hem over het aanzoek van Lewin en Kitty's weigering te spreken, zij had hem toch te kennen gegeven, dat de zaak met Wronsky zoo goed als beklonken was en na de komst zijner moeder tot een goed einde zou worden gebracht. Bij deze woorden werd de vorst rood van toorn en begon op een ongepaste wijze zijn opmerkingen uit te stooten.
"Wat ge gedaan hebt? Ten eerste hebt ge een vrijer gelokt en heel Moskou zal daar met recht schande van spreken! Wil je partijtjes geven, dan moet je alle, niet alleen begunstigde vrijers verzoeken. Roep mijnentwege al die melkmuilen binnen en laat ze dansen, maar lok niet, zooals gij tegenwoordig doet, enkele vrijers om ze aan elkander te koppelen! Dat staat mij verschrikkelijk tegen. En nu hebt ge het doel bereikt. Ge hebt het meisje het hoofd op hol gebracht! En deze Lewin is duizendmaal beter! Zulke Petersburger kwasten worden op de machine gemaakt, zijn allen op één leest geschoeid en op de keper beschouwd niets waard. En al ware hij ook een prins van den bloede, mijn dochter heeft hem niet noodig."
"Ik zie wel, dat, als ik naar je woorden wilde luisteren, we onze dochter nooit zouden uithuwelijken; dan was het maar beter naar ons landgoed te vertrekken."
"Dat was ook oneindig veel beter."
"Gij doet alsof ik om zijn gunst gebedeld heb! Ik heb er niets voor gedaan, hoor! Hij is een buitengewoon aangenaam jongmensch, hij heeft liefde voor haar opgevat en, zoo het schijnt, zij ook voor hem…."
"Ja, zoo schijnt het je toe! En als zij nu eens werkelijk op hem verliefd was en hij evenmin aan trouwen denkt als ik?… O! dat mijn oude oogen dat lijdelijk moeten aanzien! Ach, spiritisme! Ach, spiritisme! Ach, Nizza! Ach, op het bal!" en bij elk woord maakte de vorst een beweging en bootste zijn vrouw na. "En als wij nu Katinka's ongeluk hebben voltooid, als zij er zich iets van in 't hoofd zet?…"
"Waarom denk je dat, waarom kunt ge zoo iets gelooven…."
"Ik geloof niet, ik weet het. Daarvoor hebben wij onze oogen en gij vrouwen zijt met blindheid geslagen. Ik zie daar een man, die ernstige plannen heeft, en dat is Lewin; en ik zie ook een papegaai, als dezen hansworst, die zich slechts wil amuseeren!"
"Ach, dat is alles maar verbeelding van je."
"Gij zult er nog eens aan denken, maar te laat, even als met onze
Daschninka…."
"Nu goed! goed! we willen er niet meer over spreken," viel de vorstin hem in de rede, terwijl ze aan de arme Dolly dacht.
"Zeer wel! En nu goeden nacht!"
Nadat zij elkander het teeken des kruises gegeven en gekust hadden, scheidden de echtgenooten, terwijl ieder hunner besefte, dat hij bij zijn eigen meening volhardde.
De vorstin was te voren vast overtuigd geweest, dat deze avond over Kitty's lot zou beslist hebben en er aan Wronsky's plannen niet meer viel te twijfelen; maar de woorden van haar echtgenoot hadden haar eenigszins in verwarring gebracht. In haar eigen vertrek teruggekeerd, herhaalde zij, eenige malen: "God zij mij genadig, God zij mij genadig, God zij mij genadig!"