Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 20

XVII.

Оглавление

Inhoudsopgave

Den morgen na het bal meldde Anna Arkadiewna in de vroegte haar echtgenoot per telegram, dat zij dien dag uit Moskou vertrok.

"Neen, ik moet bepaald naar huis!" was de eenige verklaring, die zij voor de plotselinge verandering in haar reisplan aan haar schoonzuster gaf, en zij zeide dit op een toon, alsof haar eensklaps honderd dingen waren ingevallen, waaraan zij in het geheel niet gedacht had. "Neen, het is veel beter dat ik vandaag ga."

Stipan Arkadiewitsch kwam niet thuis dineeren, maar had beloofd tegen zeven uur van zijn zuster afscheid te komen nemen. Ook Kitty was niet gekomen. Een brief van haar meldde, dat zij aan hoofdpijn leed. Dus aten Dolly en Anna alleen met de kinderen en de Engelsche gouvernante.

Anna was den geheelen dag met toebereidselen voor de reis bezig; zij schreef brieven aan haar Moskousche kennissen, noteerde haar uitgaven en pakte haar goed; het kwam Dolly voor, dat zij innerlijk zeer onrustig was, een toestand, dien zij door eigen ervaring zeer goed kende, die iemand wel eens zonder reden overvalt, maar die toch meestal een ontevredenheid met zichzelf moet bedekken. Na het diner begaf Anna zich naar haar kamer en Dolly vergezelde haar.

"Wat ben je vandaag vreemd," sprak Dolly.

"Ik? Vind je dat? Ik ben niet vreemd, ik ben slecht. Dit overkomt mij nu en dan. Ik zou wel willen schreien, maar het gaat wel weer voorbij!" zeide Anna haastig en boog blozend haar gelaat over een taschje, waarin zij haar batisten zakdoeken en nachtmutsjes bewaarde. Haar oogen gloeiden koortsachtig en vulden zich telkens met tranen. "Evenals ik geen lust had om van Petersburg te vertrekken, heb ik nu ook tegenzin om van hier te gaan."

"Gij zijt hierheen gekomen, en hebt een goed werk verricht," hernam

Dolly, terwijl zij haar opmerkzaam aanzag.

Anna zag met door tranen bedauwde oogen tot haar op. "Zeg dat niet, Dolly! Ik heb niets gedaan en heb ook niets kunnen doen. Ik verwonder mij dikwijls, dat de menschen zich eigenlijk voorgenomen hebben mij te verwennen. Ik heb niets gedaan en kon ook niets doen. In uw hart was zooveel liefde, dat ge vergeven kondt."

"God weet, wat er zonder uw komst gebeurd was! Hoe gelukkig zijt gij toch, Anna! In uw hart is alles goed en helder!"

"Ieder heeft in zijn hart 'skeletons,' zooals de Engelschen zeggen."

"Wat zoudt gij voor 'skeletons' hebben? Bij u is alles helder."

"Och, ik heb er toch ook!" zeide Anna en een schalksch, geheimzinnig lachje omspeelde na de tranen onverwacht haar mond.

"Nu, dan zijn uw 'skeletons' komiek en niet van somberen aard," antwoordde Dolly lachend.

"Neen, zeer somber! Weet ge waarom ik vandaag vertrek in plaats van morgen? Ik moet het je opbiechten," zeide Anna, terwijl zij gedecideerd achterover in haar stoel leunde en Dolly vast in de oogen zag, en tot haar genoegen bemerkte deze, dat Anna tot over de ooren en tot aan de kleine zwarte krullen in den nek rood geworden was: "Ja," ging Anna voort, "weet ge, waarom Kitty niet is komen eten? Zij is ijverzuchtig en wel op mij. Ik heb het verkorven…. Ik was de oorzaak, dat het bal, waarvan zij zich zooveel voorstelde, voor haar een kwelling werd. Maar waarlijk! stellig! Ik heb geen schuld, of ten minste maar een beetje…."

"O, daar hebt ge precies gesproken als Stiwa," zeide Dolly lachend.

Anna gevoelde zich een weinig beleedigd: "O neen, neen! Ik ben Stiwa niet!" ijverde zij en fronste de wenkbrauwen. "Ik vertel het je echter, omdat ik geen oogenblik over mij zelf in 't onklare wil zijn!" Maar terwijl zij deze woorden uitsprak, gevoelde zij, dat zij niet juist waren, want zij twijfelde niet slechts aan zich zelf, maar de gedachte alleen aan Wronsky wond haar op en zij vertrok alleen vroeger, om hem niet meer te ontmoeten.

"Ja, Stiwa heeft mij verteld, dat ge met hem den cotillon gedanst hebt en dat hij…."

"Ja, ge kunt je niet voorstellen hoe vreemd dat is toegegaan. Ik wilde hem eigenlijk aan een ander koppelen en nu is daar op eenmaal geheel iets anders ontstaan…." Zij bloosde en hield op.

"Ja, dat bemerkte men terstond!" zeide Dolly.

"Maar ik zou wanhopig zijn, als dat bij hem ernstig gemeend was!" viel Anna hem in de rede. "En ik ben ook overtuigd, dat alles vergeten zal worden en Kitty zal ophouden mij te haten."

"Ik moet je zeggen, Anna, dat ik die partij in het geheel niet voor Kitty wensch, en het is beter, dat het uit is, als hij, Wronsky, in een dag op u verliefd kon worden."

"Ach hemel, hoe dwaas zou dat zijn!" zeide Anna, en weder steeg een blos van genoegen naar haar gelaat, toen zij de in woorden uitgesproken stem van haar geweten hoorde. "Nu vertrek ik, en ik heb mij Kitty, die ik zoo lief heb, tot vijandin gemaakt. Wat is zij toch lief! Maar gij zult alles weer in orde brengen, niet waar, Dolly?"

Dolly kon nauwelijks een glimlach onderdrukken; zij hield veel van Anna. maar het was haar niet onaangenaam te zien, dat zij ook haar zwakheden had.

"Ik wensch zoozeer, dat gij allen mij zoo lief hebt, als ik u lief heb," zeide Anna met tranen in de oogen "en zooals ik u nu nog meer heb lief gekregen…. Ach, hoe dwaas ben ik vandaag!" Zij wischte haar gelaat af en begon zich te kleeden.

Anna Karenina

Подняться наверх