Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 15

III.

Оглавление

Inhoudsopgave

Later, na eenige bals, waar Eline zich op hare witte satijnen voetjes, in iets bezwijmelends van geur en licht, glijdend had laten medevoeren door een zachten dwang van haar cavaliers, en zich door slepende driekwartsmaten, als door teugen champagne had laten bedwelmen, later was zij tweemalen ten huwelijk gevraagd geworden, en had zij beide malen bedankt. Van die aanzoeken behield zij de herinnering als van twee gemakkelijke triumfen, die toch een kalmen glimlach van eigenwaarde verwekten, en de heugenis der eersten vermocht zelfs somwijlen haar een lichten zucht te ontlokken. Toen had zij Henri Van Raat ontmoet, en sedert verbaasde zij zich vaak, hoe die goede lobbes, zooals zij hem noemde, die toch zoo weinig op den held harer droomen geleek, zooveel sympathie in haar verwekte, dat zij dikwijls, plotseling, naar zijn bijzijn verlangen kon. Die harer droomen had iets van het geïdealizeerde beeld haars vaders, van Ouida’s romanhelden, en niets van Van Raat, met zijne, in de volbloedigheid van een te sanguinisch gestel, wegsoezende luiheid, zijn zachte, domme, grijsblauwe oogen, zijn trage spraak en dikken lach. En toch was er iets in zijn stem, in zijn blik, dat haar aantrok, in zijne vertrouwelijke gemoedelijke wijze van zijn, dat haar van steun sprak, zoodat zij soms het vage verlangen gevoelde, haar hoofd als moede op zijn schouder te leggen. En ook hij gevoelde, met zekeren hoogmoed, dat hij iets in haar leven was geworden.

Die hoogmoed verdween echter aanstonds, zoodra Betsy hem nader kwam. Bij Eline’s zuster gevoelde hij zulk een zedelijke minderheid, dat hij meermalen haar radde en luchtige scherts met nog tragere spraak en nog dikker lach dan gewoonlijk beantwoordde. Zij vond er een verfijnd genot, vol wreedheid, in, hem dan uit te lokken tot gezegden, die zij, met een weinig valsch vernuft, als zeer weinig complimenteus wist te doen voorkomen, om ze hem daarna, met een tintelende ondeugendheid, voor de voeten te werpen. Hij verontschuldigde zich, zoekende naar zijn zinnen, somwijlen nog niet goed vattende, wat zijne onbeleefdheid geweest was, of zich verwarrende in armzalige wendingen, ten einde haar van zijne goede meening te overtuigen. Dan schaterlachte zij luid, en die volle, gezonde lach, klaterend in spottend gevoel van meerderheid, hitste hem nog meer aan dan de teedere, als naar steun tastende bekoring van Eline’s wezen. Deze was de bekoring eener weenende, zoet lonkende sirene, die, met een kwijnenden kreet van verlangen, haar loome armen uit het blauw der baren beurt, en weêr door die baren machteloos wordt meêgevoerd; gene, die eener thyrsos zwaaiende Bacchante, welke met strengelende wijngaardranken hem zocht te omstrikken, of hem driest, in dartelen, prikkelenden overmoed, haar vollen beker in het gelaat wierp.

Eline Vere: Een Haagsche roman

Подняться наверх