Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 4

I.

Оглавление

Inhoudsopgave

Men verdrong zich in de, tot kleedkamer ingerichte, eetzaal. Voor een psyché stond Frédérique Van Erlevoort, met loshangende haren, zeer bleek onder een dunne laag poudre-de-riz, de wenkbrauwen als door een enkele penseelstreek zwarter getint.

—Haast je dan toch, Paul! We komen niet klaar! zeide ze, een weinig ongeduldig, met een blik op de pendule.

Voor haar knielde Paul Van Raat, en zijn vingers plooiden een langen, ijlen sluier, van goud en karmozijn, als een draperie om haar middel. De stof wolkte op het roze fond van haar onderkleed; haar hals en armen waren, sneeuwwit van de veloutine, vrijgelaten en flonkerden in den glans van, door elkander gestrengelde, snoeren en ketenen.

—O, wat een tocht! Hoû toch de deur dicht, Dien! gilde Paul een oude meid na, die bevracht met eenige japonnen, de kamer verliet. Door de open gelaten deur zag men gasten, gerokte heeren en licht gekleede dames; zij begaven zich langs de aralia’s en palmen van den corridor naar de groote suite; zij glimlachten om de oude meid en wierpen een steelschen blik naar binnen.

Allen schaterden om die verrassing, dien blik achter de coulisses; alleen Frédérique bleef ernstig, in het bewustzijn, dat zij de waardigheid eener antieke vorstin had op te houden.

—Haast je toch, Paul! sprak zij, bijna smeekend. Het is al over half negen!

—Ja, ja, Freddy, wees maar niet bang, je bent al klaar! antwoordde hij, en handig schikte hij eenige juweelen tusschen de gazige plooien harer draperie.

—Klaar? vroegen Marie en Lili Verstraeten, uit de kamer komende, waar de estrade was opgeslagen: een geheimzinnige verhevenheid, als uitgewischt in een halfduister.

—Klaar! antwoordde Paul. En nu, alsjeblieft kalmte! vervolgde hij, terwijl hij zijn stem verhief en gebiedend in het rond zag.

De vermaning was noodig. De drie jongens, de vijf meiden, die als kameniers dienst deden, liepen in het, met allerlei accessoires opgevulde, vertrek elkaâr in den weg, lachende, gillende, de grootste wanorde veroorzakend. Te vergeefs poogde Lili een gouden bordpapieren lier uit de handen te redden van den twaalfjarigen zoon des huizes, terwijl de beide bengels van neven op het punt waren tegen een groot wit kruis aan te klimmen, dat, in een hoek der kamer geplaatst, onder hun aanvallen reeds wankelde,

—Weg van dat kruis, Jan en Karel! Geef die lier op, andere Jan! brulde Paul. Zorg daar toch een beetje voor, Marie, en nu…. Bet en Dien hier, Bet met de lamp; Dien bij de deur; de anderen weg! Er is geen plaats meer; kijken in den tuin aan het raam van de groote zaal; daar zie je alles prachtig, uit de verte…. Kom, Freddy, voorzichtig, hier is je sleep….

—Je vergeet mijn kroon….

—Die zal ik je opzetten, als je gepozeerd bent. Kom, allons.

De drie verbannen meiden haastten zich weg te komen, de jongens hurkten neêr in een hoek der tooneelkamer, waar zij niet door het publiek gezien konden worden, en Paul hielp Freddy de estrade beklimmen.

Eline Vere: Een Haagsche roman

Подняться наверх