Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 23

V.

Оглавление

Inhoudsopgave

Vroeger dan zij placht uit te gaan, ging Eline dien middag naar de Verstraetens. Het was in de laatste dagen van November en een strenge winter was vroeg ingevallen. Het vroor; de sneeuw knarste, nog onbezoedeld en blauwig-blank, onder Eline’s lichten, regelmatigen tred, maar liever zocht haar voet de gladheid der schoongemaakte trottoirs. De fijn geschoeide handen in het kleine mofje verschuilend, soms van onder haar witte tulle voilette een kennis, vriendelijk glimlachend, toeknikkende, nam zij haar weg door de Javastraat naar de Princessegracht. Ze gevoelde zich nog zeer opgeruimd in haar elegant, met bruin bont omzoomd, wintertoilet en in haar aangename gemoedsstemming, zelfs niet verbroken door een kleinen twist met Betsy, welke haar verweten had, hoe zij Grete werk liet doen, dat Mina paste. Zulke kleine oneenigheden waren tegenwoordig geene zeldzaamheid, echter steeds tot groote ontstemming van Henk, wien niets zoo tegenstond als die lichte uitbarsting van huiselijk gekibbel.

Eline had zich echter Betsy’s opmerking weinig aangetrokken en deze met minder bitsheid dan gewoonlijk beantwoord; zij wilde zich niet door zulke nietigheden uit haar goed humeur laten brengen, het leven was er haar te lief voor….

En dankbaar, dat zij zich ingehouden had, sloeg zij de Javastraat om.

Bij de Verstraetens vond zij nog een ongewone wanorde. Dien gaf haar niet-thuis, maar Eline verbrak het consigne en drong door in de groote suite, waar zij mevrouw aantrof, die zich verontschuldigde over haar peignoir. Losch, de fotograaf, was, half bedekt onder het groene kleed van zijn toestel, bezig de reeds gepozeerde groep der Vijf Zinnen te beschouwen. De meisjes, Etienne en Paul, lachten Eline toe, en zij zeide, na mevrouw haar excuses gemaakt te hebben, hoe heerlijk zij het vond nog iets van de tableaux te kunnen zien. Maar het tafereel maakte in het kille, door den besneeuwden tuin weêrkaatste, daglicht, niet meer dien indruk van gloed en weelderig kleurgeflonker als den vorigen avond in een verheerlijking van Bengaalsch licht. De draperieën hingen slap en verkreukeld, het goudlaken van Frédérique had een vaal verlepte tint; haar hermelijn bleek molton te zijn, met zwarte wol opgewerkt. Etienne’s blonde pruik was een weinig uit de krul. Tevergeefs maande Losch aan een weinig vriendelijk te kijken: Lili, als de Reuk, lag half te sluimeren in haar kussen.

—Ik geloof, dat er niet veel van komen zal, zeide Marie, terwijl Losch aan haar draperie schikte; maar Toosje Van der Stoor had er wel idée op, en bleef liggen, onbeweeglijk, met een onuitstaanbare kramp in haar middel, door heur moeielijke poze.

Eline was, om de gepozeerde artisten niet af te leiden, naar de serre gegaan en zette zich neêr bij den heer Verstraeten, dien zij nog met zijn verjaardag feliciteerde. Hij legde zijn boek uit de handen en zijn bril af, terwijl hij met zijn tintelende, bruine oogen vol welgevallen het elegante meisje beschouwde.

—Weet u wel, sprak ze, terwijl zij het, met bont omzoomde, manteltje loshaakte; weet u wel, dat ik eigenlijk jaloersch ben van dat troepje daar ginds. Je ziet ze maar altoos samen, altijd vroolijk, vol van allerlei plannen en pretjes…. Ik voel me heusch oud bij ze….

—Verbeeld je! antwoordde mevrouw lachend, terwijl zij in haar peignoir achter een stoel bleef staan; je bent even oud als Marie, drie-en-twintig, niet waar?

—Ja mevrouwtje, maar ik ben niet zoo bedorven geweest als Marie en Lili worden, en ik geloof, dat ik het me toch zoo goed zou hebben laten welgevallen! Ach, u weet, vroeger bij ons, toen ik nog een kind was…. papa was meestal ziek en dat maakte ons natuurlijk stil, en later bij tante Vere…. tante was een allerliefste vrouw, maar veel ouder dan papa en vroolijk was zij niet….

—Je mag geen kwaad spreken van tante Vere, Eline! zeide de heer Verstraeten; ze was nog een oude vlam van me….

—O, en u mag niet met haar spotten; ik hield dol veel van haar, ze was ook een tweede moeder voor ons, en toen ze, na die lange ziekte, stierf, voelde ik mij verschrikkelijk verlaten, als alleen op de wereld…. Ziet u, dat alles heeft me nu juist geen erg vroolijke jeugd gegeven! en ze glimlachte met een weemoedig trekje, terwijl haar oogen, bij de gedachte aan wat zij gemist had, vochtig werden. Terwijl, als je Paul en Etienne en de meisjes ziet, dat is altijd een gelach en een vroolijkheid…. heusch om er jaloersch van te worden. Die Toos is ook een lief kind.

Men hoorde de artisten van de estrade springen. Losch was klaar. Paul en Etienne kwamen met Freddy, Marie en Cateau in kostuum de serre binnen, terwijl Lili naar bed ging, afgewonden door de drukte der twee laatste dagen.

—Dag juffrouw Vere, sprak Cateau en reikte Eline haar hand. Eline gevoelde plotseling een onbeschrijflijke, onberedeneerde sympathie voor dat kind, zoo eenvoudig en onbewust-innemend, en ze moest haar aandoening, terwijl ze opstond om heen te gaan, verbergen door Cateau met een brusk gebaar, al spelende, te omhelzen.

—Dag schat! zeide ze dwepend. Kom mevrouwtje, ik ga u verlaten, u zal nog veel te doen hebben, nu de drukte is afgeloopen. Alleen…. heb ik Betsy beloofd u de kaartjes te vragen voor de opera…. Zou ik ze mogen meênemen, als u ze bij de hand heeft?

Eline Vere: Een Haagsche roman

Подняться наверх