Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 37
VI.
ОглавлениеMevrouw Van Erlevoort had dien middag wat vroeger willen eten,—om halfzes,—daar zij nog haar kleine siësta wilde nemen, voor zij zich zou moeten kleeden. Zij zou dien avond, behalve met Freddy, ook met haar beide zoons naar het bal bij de Eekhofs gaan, terwijl mevrouw Van Rijssel thuis bleef, als een stille, melancholieke jonge vrouw, wier glimlach uitgewischt scheen op haar wasbleek gelaat en die nog slechts leefde voor haar kinderen. Het woelige viertal at steeds apart met juffrouw Frantzen, op Mathilde’s uitdrukkelijk verzoek, daar mevrouw Van Erlevoort niets liever had gewild, dan de geheele bende met de dikke juffrouw aan tafel te zien, onbevreesd haar fijn damast met de saus overstroomd, eenige glazen gebroken, of kleine vingertjes in de compôte aan het grabbelen te zien. Zoo had Mathilde er dan ook niets aan kunnen doen, dat de kinderen, die vroeger aten en sneller gedaan hadden, soms een voor een als kleine bandieten, binnenslopen, tot wanhoop van juffrouw Frantzen, wier rond gezicht dan met verschrikte oogen in de halfgeopende deur verscheen. Dit was een paar malen door mevrouw Van Erlevoort goedig geduld en weldra een regel geworden, waarin Mathilde zuchtend berustte. Etienne en Frédérique maakten het kleine goed woeliger dan ooit. Otto schertste meê en Mathilde haalde met een glimlach de schouders op; het ging, zooals het ging….
—Dank je Otto, ik wil niets meer eten, zeide Frédérique aan tafel; ik kan nooit eten, als ik naar een bal ga, dat weet je wel.
—Nog altijd? vroeg Otto. Ik dacht alleen, dat een jong meisje niet at bij haar allereerste entrée in de wereld. Ben je nog altijd zoo nerveus? Arme meid!
—Freddy, wat heb je nu aan je toilet gedaan? Ik hoop toch niets bedorven? vroeg mevrouw Van Erlevoort angstig.
—Neen, moes, ik heb op Mathilde’s raad maar alles gelaten als het was…. O, je zal me zien vanavond: vervolgde zij tot Otto; ik zal zoo etherisch zijn in mijn blauwe tulle…. zoo om weg te blazen, weet je. Daar heb je de Filistijnen ….
Deze betiteling sloeg op de vier Van Rijsseltjes, die binnenstormden. Nico met een oorverscheurende trompet in zijn mond. Zij kwamen ieder hun sinas-appel met wijn en suiker binnen eten; mevrouw Van Erlevoort nam Nico naast zich, bereidde zorgvuldig zijn dessert en de blonde guit was weldra bezig, met van sap druipende lipjes, de gesneden stukjes af te zuigen, nu en dan toeterend op zijn trompet.
Ernestine, Johan en Etienne pikten van ééne schaal om het gauwst, en hunne vorken verwarden zich in elkander, onder een luid gelach, terwijl Freddy aan Otto opsomde, wie er alzoo kwamen dien avond, bij de Eekhofs.
—Nu, dan heb je de Hijdrechtjes, Eline Vere, de Van Larens, Françoise Oudendijk…. Vindt je Françoise niet mooier dan Marguerite Van Laren? Zeg eens Otto, aan wie van beiden ga je je cour maken? O, Nico! Mijn trommelvlies! Nico!
Troe, troe, troe, klonk de bazuin.
—Nico, je maakt me dol met dat geschetter. Leg dat ding neêr en eet nu netjes. Kijk, je doet alles op je buisje druipen! bestrafte Mathilde.
—Ach, hij maakt maar wat muziek, niet waar, kleine dot, sprak mevrouw Van Erlevoort en sloeg haar arm om den jongen, die zijne grootmama zeer oneerbiedig juist in haar oor bazuinde, met de krassende valschheid van een draaiorgel.