Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 22

IV.

Оглавление

Inhoudsopgave

Paul had zijn moeder gewaarschuwd, dat hij dien middag niet thuis zou komen koffie drinken, daar hij dit bij de Verstraetens dacht te zullen doen. Hij woonde met mevrouw Van Raat in de Laan van Meerdervoort samen. Zij, eene oudere zuster van mevrouw Verstraeten, was eene deftige dame met peinzende, lichtblauwe oogen, met eenigszins ouderwets opgemaakt, zilvergrijs haar, en met een waas van berusting en vermoeidheid over geheel haar wezen verspreid. Daar het loopen haar moeilijk begon te worden, zat zij meestal neêrgebogen in haar gemakkelijken stoel met hoogen rug, het matte grijze hoofd gezonken op de borst, en de blauwgeaderde handen in de schoot gevouwen. Zij leefde nog een stil, eentonig bestaan voort, na een kalm en tevreden, bijna wolkeloos leven aan de zijde van haar echtgenoot, op wiens portret zij vaak de doffe oogen sloeg, zooals het ginds, in generaals-uniform, goed geschilderd, vóor haar hing: een knap, fiksch, open gelaat, met een paar trouwe, verstandige oogen, en een innemenden trek om den vastgesloten mond. Het leven had haar weinig groote smarten aangebracht en zij was er, in de kleine poëzie van haar eenvoudig geloof, God dankbaar voor; maar toch, nu was ze moê, zeer moê, onherstelbaar getroffen door den dood van dien man, welken zij tot het laatst had aangehangen met een genegenheid, kalm als een rimpelloos meer, waartoe het bruisen harer jeugdige liefde vervloeid was. Toen was zij een weinig gaan tobben, meestal over duizenden nietigheden, dagelijks terugkeerende kleine beslommeringen met haar meiden en haar leveranciers, hetgeen zich in hare gedachte alles aaneenschakelde tot een keten van last. Zij gevoelde het, ze werd oud, en het leven kon haar weinig meer geven, en ze vermijmerde zich met een stil egoïsme in de vervlogen poëzie van haar weleer.

Zij had drie kinderen gehad; haar jongste, een meisje, was gestorven.

Van haar beide zonen beminde zij Henk het meest, die forsch en groot haar uiterlijk het meest aan zijn vader liet denken, terwijl zijn soezige goedmoedigheid, in haar oogen, meer naar de ronde, oprechte flinkheid van dezen zweemden, dan Pauls fijner bezenuwde wispelturigheid en vleugellooze genialiteit. Paul was haar steeds nu te onrustig, dan te nerveus geweest, zoowel vroeger, in zijn telkens afgebroken juridische studiën te Leiden—eindelijk, dank zij een weinig moreelen dwang van oom Verstraeten, met een promotie bekroond,—als nu, wanneer hij ’s avonds laat uit bleef, rages had van schilderen, tableaux-vivants en duetten of van luierend nietsdoen, waarin hij een geheelen middag over een sofa hing, met een boek, dat hem verveelde.

Vóor Henk gehuwd was, had hij, rustiger en huiselijker dan Paul, zich ook beter kunnen schikken in het huis zijner oude moeder; al was hij stil, zijn zwijgen had haar nooit geërgerd: het was als de gezellige stilzwijgendheid van een trouwen New-Foundlander, die met zijn slaperige oogen over haar waakte. Zij gevoelde zich zoo veilig bij haar Henk. Zij hield van geen eenzaamheid, waarin haar het verledene te rooskleurig bij het grijze heden voor den geest placht te trekken, en Paul zag zij zelden anders, dan in haast dineerende, daar hij een afspraak had, of zich vervelende op zijn eigen kamer. Uitgaan deed zij daarbij zelden, ongewend geworden aan de woelende drukte der straten, of de gonzende conversatie van vele menschen te zamen.

Henk was haar lieveling, en zij betreurde, door den nevel harer tobberigheid, waar het haar zoon aanging scherp en helder ziende, zijn huwelijk met Betsy Vere. Dat was nooit een vrouw geweest voor haar kind, en zij had hem ook niet van harte haar toestemming en moederlijken zegen kunnen geven, toen hij haar zijn voornemen had meegedeeld. Toch had zij den geliefden zoon niet in die keuze willen tegenstreven, bevreesd anders wellicht zelve tot zijn ongeluk mede te werken; zij had dus met een verloochening van gewone oprechtheid, een verloochening, die haar somwijlen zelve verbaasde, haar afgunst voor de indringster verborgen en deze ontvangen als een dochter. Intusschen, zij bleef een zwaar hoofd hebben in de toekomst van Henk: zij had mevrouw Vere een weinig gekend; driftig en heerschzuchtig was deze haar steeds een onaangename persoonlijkheid geweest en deze dochter deed haar veel aan die moeder denken. Ofschoon Henk, in haar oogen, een veel vaster en flinker karakter bezat dan Vere, dien zij zich slechts doodsbleek en met zware hoofdpijn kon voorstellen, terwijl zijn vrouw voor hem dacht en handelde, ofschoon Henk, naar zij meende, de ronde flinkheid van zijn vader had, en zich niet zou laten bedillen, gelukkig, gelukkig als zij met Van Raat was geweest, zou hij nooit met Betsy wezen. En zij zuchtte bij die gedachte met vochtig oog; heur moederlijke liefde deed haar, trots haar moederlijke blindheid, als door een onfeilbaar instinct iets van de waarheid gissen, en zij had gaarne heur vroeger geluk gegund aan haar zoon, om in zijn plaats te hebben geleden.

Met dwalende gedachten had zij nu gezien, hoe Leentje, de meid, in de andere kamer de ronde eettafel voor de lunch had gedekt, voor haar alleen, en met een matte berusting zette zij zich neêr, loodzwaar gedrukt onder een hatelijke verlatenheid. Morgen zou zijn als heden; het leven was haar een uitgebloeide zomer geworden en bleven herfst en winter ook stormenloos, zij brachten dorre melancholie en kille lethargie over. Waarom leefde zij nog….?

En ze gevoelde zich zoo moede onder het gewicht dier versuffende eenzaamheid, dat zij Leentje niet eenmaal de les las over haar ruwheid, ofschoon zij toch een porseleinen vleeschschaal in het oog kreeg, waarvan de rand bij het vatenwasschen zeer gekarteld was geworden.

Eline Vere: Een Haagsche roman

Подняться наверх