Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 42
III.
Оглавление—Beeldig, beeldig, Eline! riep mevrouw Van Raat, die stil was blijven luisteren.
—Je bent goed bij stem, Paul, sprak Betsy, om iets te zeggen.
—Nu, Eline, moet je alleen zingen! riep Paul, verheugd over zijn succes.
Mina was onder het duet de couranten binnen komen brengen, het Vaderland en het Dagblad, en Henk had er zich in verdiept, zoo geruischloos mogelijk de krakende bladen omslaande.
—Maar Paul, wil je dan niet meer? vroeg Eline. Iets anders, of ben je moê?
—Zing liever alleen, Eline….
—Ach neen, als je niet moê bent, wil ik liever nog een duet. Heusch, ik vind het heerlijk zoo met je te zingen. Durf je uit de Roméo, het groote duo?
—Heusch Eline, ik kan het nog niet goed, en het is zoo zwaar.
—Ach, verleden kende je het uitstekend, als je maar zacht en lief zingt en je niet forceert met uit je borst te galmen. Kijk…. hier deze heele passage in een tusschenstem zingen, vooral niet schreeuwen….
Hij vroeg haar met een angstig gezicht nog eenigen raad over deze fraze, over dien toon, en zij zeide, hoe hij doen moest.
—Kom, durf je? Maar vooral niet schreeuwen, dat is altijd afschuwelijk, en…. blijven we steken, dan is het immers nog niets.
—Ach, wil je het probeeren, het is mij goed.
„Va! Je t’ai pardonné, Tybalt voulait ta mort!”
zong zij daarop met rijk gekleurde voordracht, en Paul antwoordde met zijn recitatief en te zamen murmelden zij het
„Nuit d’hyménée, o, douce nuit d’amour!”
Opnieuw verrees de dramatizeering van het duo voor haren blik; het vertrek van Juliette, Roméo, in zijn schitterend kostuum, op kussens aan hare voeten liggend. En Roméo was Fabrice geworden, de nieuwe baryton, en zij liet haar hoofd neêrzijgen op zijn schouder:
„Sous tes baisers de flamme
Le ciel rayonne en moi!”
Pauls stem wankelde zeer en klonk onzeker, maar Eline hoorde het nauwlijks, dat hij het was, die zong: in hare gedachte bleef het Fabrice met zijn zwaar geluid, en haar zang klonk op, klaterend en vol, zonder dat zij meer dacht, hoe zij haar tenor overdekte.
Daar…. daar parelde de leeuwerik in den dageraad en zij stelde zichzelve voor, ontsteld hangende in Fabrice’s armen, terwijl zij vroeg:
„Qu’as tu donc…. Roméo?”
„Ecoute, o Juliette!”
antwoordde Paul met vaster klank, nu hij een pooze had kunnen rusten. Maar zij betuigde: het was niet de leeuwerik, het was nog steeds de nachtegaal; het was niet de eerste zonnestraal, het was nog steeds de teedere weêrschijn der maan en Fabrice bleef en het orchest ruischte door in de akkoorden, welke zij der piano ontsloeg, terwijl zij zwijgend in elkanders armen vielen. Bijwijlen, in de korte pauzen van het duo, doemde de werkelijkheid ruw en wreed voor Eline’s geest terug, en dan zag zij niet meer het tooneel en Fabrice, maar hun salon, en Paul, die het blad omsloeg. Maar nu, opnieuw viel zij in: zelve begreep Juliette het gevaar, zoo Roméo langer toefde; zij drong zelve, dat hij zou gaan en hij antwoordde:
„Ah! reste encor, reste dans mes bras enlacés!
Un jour il sera doux, à notre amour fidèle,
De se ressouvenir de ces douleurs passées!”
Dit was een passage waarin Pauls lyrische weekheid tot zijn recht kwam en Eline hoorde, als glimlachend en voor goed uit den droom ontwakend, hoe melancholiek en lief hij dit vermocht voor te dragen. Een wroeging omving haar: zij gevoelde het, dat zij zooeven hem in haar genot overjubeld had; ze zou nu oppassen….
En zij droeg de finale, minder in overweldigende wanhoop, dan in weeke smachting voor, zoodat Pauls hooge borsttonen beter uitkwamen dan in het begin, maar het visioen was voorbij, het tooneel, het publiek, Fabrice waren verdwenen.
„Adieu, ma Juliette!”
zong Paul haar toe en zij antwoordde met een lichten kreet, waarin hij instemde:
„Toujours à toi!”