Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 19

I.

Оглавление

Inhoudsopgave

Toen Eline den morgen na heure uitbarsting van verdriet beneden kwam, om te ontbijten, was Henk reeds de deur uit, op weg naar den stal, waar zijne paarden en tevens zijne beide, door Betsy niet in huis gedulde, Ulmerdoggen verzorgd werden. Zij vond alleen den kleinen Ben, die, eentonig neuriënd, met zijn korte breede vingertjes vet van boter, aan een boterham zat te plukken. Betsy hoorde ze zeer bedrijvig rondloopen en ernstige beraadslagingen houden met Grete, een vinnige keukenmeid. Dien middag kwamen Frans en Jeanne Ferelijn en freule De Woude Van Bergh, met haar broêr, dineeren.

Eline zag er frisch en helder uit, in eene eenvoudige matinée: een rok van drie groote volants en een effen corsage, beide van een donkergrijze, wollige stof, die glad over het corset spande, het midden omsnoerd en omstrikt met een grijs zijden lint als ceinture; aan haar hals een klein flikkerend gouden pijltje. Zij droeg geen ringen, geen braceletten: zij had iets zeer gewild eenvoudigs en jonkvrouwelijk stijfs. Op het voorhoofd en in den nek kroezelden wat fijne lokjes als uitgerafelde zijde.

Vriendelijk, terwijl zij hem bij de deur reeds toelachte, knikte zij den jongen toe, en achter hem gekomen, pakte zij zijn dik hoofdje tusschen beide handen, om er, wat bevreesd voor zijn boterige vingertjes en lipjes, een flinken zoen op te drukken.

Toen ging zij zitten, met een tevreden gevoel over hare verzorgde bevalligheid, in haar hersteld gemoedsevenwicht aangenaam gestemd door de lauwe warmte van de kachel, terwijl de sneeuw neêrviel in een donzige stilte. Onbewust glimlachend, wreef zij zich haar blanke, witte handen en bezag haar rozige, witgepunte nagels, om daarna behagelijk naar buiten te zien, waar eene fruitvrouw, in tweeën gebogen, mager als een riet, hoekig, in een vuile grijze shawl een kar, met besneeuwde sinas-appels voortduwde. Behagelijk ook, met iets egoïstisch verheugds, dat de zaak haar niet zou deeren, hoorde zij, zich een broodje snijdend, naar een twist tusschen Betsy en de vinnige meid, luide bevelende betuigingen en korte brutale tegenwerpingen, die tegelijkertijd opklonken tusschen het gerammel van ijzeren pannen, of het porceleinen geklater van een driftig neêrgeplaatsten stapel borden.

Betsy kwam binnen, met een ontevreden uitdrukking in haar, onder zware wenkbrauwen tintelende, oogen, haar korte, vleezige lippen nijdig samengetrokken. Zij droeg een stapeltje kristallen dessertschaaltjes, die zij nu zelve wilde wasschen, daar Grete, de keukenmeid, er een gebroken had. Voorzichtig, trots hare verbittering, zette zij het stapeltje neêr, vulde een spoelkom met lauw water, zocht naar een kwast.

—Die drommelsche meid….! Verbeeld je, een van mijn fijne schaaltjes. Dat gaat ze waarachtig met kokend water wasschen. Het is ook altijd zoo, als je die lomperts wat toevertrouwt.

Hard, met een ruwen nadruk klonken haar woorden. Wrevelig duwde zij Ben, die haar in den weg stond, opzij.

Eline, zeer bereidvaardig in haar aangenaam humeur, wilde aanstonds helpen, wat Betsy, gestreeld, gaarne aannam. Zij beweerde nog veel te doen te hebben, maar liet zich intusschen op de bank neêrvallen en zag toe, hoe Eline voorzichtig de schaaltjes éen voor éen afkwastte en in de plooien van een theedoek droogde, met kleine, bevallige gebaren, zonder hare vingers te bevochtigen of een droppel te storten. En zij gevoelde het verschil tusschen hare eigene bruisende bewegelijkheid, ontsproten uit haar rijke gezondheid, en Eline’s elegance, gemengeld met iets als eene vrees zich te zullen vermoeien of te bezoedelen.

—A-propos, gisteren bij de Verstraetens hoorde ik, dat ze van avond niet naar de opera gingen, om uit te rusten van de tableaux; tante vroeg, of ik de loge wilde hebben. Heb je lust te gaan?

—Naar de opera? En je gasten?

—Jeanne Ferelijn wilde vroeg weg, omdat haar kind weêr koû heeft gevat, en ik woû Emilie en haar broêr vragen, of ze meêwillen. Henk kan thuis blijven. Je weet, het is een loge van vier.

—Het is mij wel. Heel goed.

Tevreden over zichzelve zette Eline het laatste schaaltje, doorglanzend met fijn geslepen punten, neêr, en de spoelkom weg toen er in de keuken een twist uitbarstte, doorkletterd met de zilveren ritseling van een neêrgesmeten bundel lepels en vorken. Grete was met Mina, de werkmeid, aan den gang. Betsy repte zich en weldra volgden ruwe bevelen en brutale tegenwerpingen elkaâr op, als in een snellen dialoog.

Ben was intusschen, eenigszins soezig, met een open mond, op de plek blijven staan, waar zijn moeder hem heengeduwd had, vol van een stille vrees voor al dat rumoer daarbuiten.

—Kom Ben, ga je meê naar tantes kamer? vroeg Eline en glimlachend strekte zij haar hand naar hem uit. Hij kwam nader en beiden gingen de trap op.

Op de eerste verdieping bewoonde Eline twee kamers, gescheiden door een portière: een slaapkamer en een ruim boudoir. Met een verfijnde zuinigheid en takt had zij deze vertrekken een aanzien van weelde weten te geven, waarover iets als een artistiek waas lag. Het was er bont en vol, terwijl een gewilde wanorde hier en daar natuurlijke stillevens vormde. Haar piano stond schuin in een hoek. Een lage divan, overdekt met een Perzische stof, was overlommerd door een volbladige aralia. Een kleine schrijftafel was overladen met tallooze kleine voorwerpen van weelde. Beelden, platen, veêren, palmen vulden alle hoeken. De roze marmeren schoorsteen was bekroond met een Venetiaansch spiegeltje, door roode koorden en kwasten als opgebeurd. Een Amor en Psyche, naar Canova, in biscuit, vormde daar een groep van een, zich overgevende, ontsluierde jonkvrouw en een minzieken gevleugelden god.

Toen Eline met Ben binnenkwam, streelde de rossige gloed van den haard heur aanstonds de wangen. Zij wierp het kind eenige verscheurde, uit hun banden hangende, prachtwerken toe, om het bezig te houden; en het nestelde zich op den divan, onder de aralia. Eline trad even haar slaapkamer binnen, waarvan de ramen nog eenige smeltende ijsbloemen vertoonden, fijn geëtst, als in kristal.

Als een apotheoze van tulle en kant stond daar een toilette-duchesse, grillig omgeven met de satijnen cornets van oude balbouquetten, en overladen met flacons en coupes van porcelaine-de-Sèvres en kristal. Tusschen al dit wit en roze schitterde de spiegel als gepolijst metaal. Het ledikant verschool zich achter roode draperieën; een breede psyché, dwars in een hoek, ving in zijn glas een groote watering van licht op.

Even zag Eline rond, of de meid alles naar behooren had geschikt; toen, huiverend in de kilte van het juist geluchte vertrek, ging zij opnieuw haar zitkamer in en sloot de deur. Het was er zeer behagelijk in die iet of wat orientalische weelde, terwijl van buiten de sneeuw een schelwitte weêrkaatsing naar binnen schoot.

Eline Vere: Een Haagsche roman

Подняться наверх