Читать книгу Uit den Kunstschat der Bakongos - Ivo Struyf - Страница 11
De Hond die den Egel misprijst
ОглавлениеMeester Hond en Meester Egel en Moeder Pad en Meester Patrijs en Meester Papegaai, toen zij vereenigd waren, om koophandel te drijven, alzoo: Vooruit, wij gaan koophandel drijven.
Zij verzamelden een langen dragerskorf eten. En zij trokken op. Maar het land waar zij gingen handel drijven, was ver. Zij waren gekomen op halven afstand; ’t eten, dat zij medegedragen hadden, was op. Toen kwamen zij aan een verlaten dorp. Meester Papegaai, toen hij een nog niet rijpen palmnotenrist op een palmboom zag, zegde zoo: Wij allen, wij wachten hier tot dat die palmnotenrist op die palmboom rijp is, ik zal de palmnoten eten en dan vervolgen wij onzen weg.
Zij kwamen allen te zamen, zij bleven daar drie maanden. Die palmnotenrist, toen hij rijp was, at Meester Papegaai hem op en dan: Laat ons optrekken.
Zij gingen weg. En zij gingen, zij gingen, zij gingen; zij kwamen een beetje verder dan halfweg.
Meester Patrijs zegde zoo: Voor mij, steekt dit groot stuk gras in brand; met den eersten regen, die er opvalt, zal het jonge gras opschieten, ik eet. En dan zullen wij weggaan.
Zij staken ’t gras in brand, de eerste regen viel, ’t jonge gras schoot op en Meester Patrijs die at. [15]
Zij gingen weg, en zij gingen, zij gingen, zij gingen.
Moeder Pad, alzoo: Voor mij ook, kapt die nkambaboom1 af. Als hij rot geworden is, zullen de witte mieren hem aanaarden en ik eet de witte mieren op. En dan zullen wij weggaan.
Toen zij den nkambaboom hadden afgehakt, toen hij was verrot, aardden de witte mieren hem aan. En Meester Pad, die at de witte mieren op, en sprak zoo: Laat ons optrekken.
En zij gingen weg, en zij gingen, zij gingen. Toen zij heel wijd aankwamen, Meester Egel alzoo: Voor mij ook, verbrandt dit stuk gras. De madiadia2 schieten weer op, en ik eet. Toen staken zij ’t gras in brand, de madiadia schoten op, en Meester Egel toen hij gegeten had, sprak alzoo: Nu vooruit!
Zij stonden op, gingen weg, en gingen; zij waren heel ver.
Meester Hond, alzoo: En voor mij, gaat hout rapen, gij allen. Ik droog mijn neus boven ’t vuur; als hij gedroogd is, dan gaan wij weg. Zoo zijn wij allen gelijk.
Zij, alzoo: ’t Is goed. Blijf gij hier, Meester Hond, wij gaan om hout.
Meester Patrijs en Meester Papegaai: He, wij twee, wij rapen afzonderlijk.
Meester Egel en Moeder Pad langs hunnen weg gingen hout rapen. Toen zij mutsaarden hout geraapt hadden, toen zij kwamen, maakten zij een groot vuur, het vuur knetterde en knetterde. [16]
Zij alzoo: A! Meester Hond, nu kom af, kom, droog uw neus.
Meester Hond, kwam af, zat op zijn hurken dicht bij het vuur, en zij maar altijd hout aan ’t in werpen; de neus, hij wilde drogen; maar zij, wanneer zij ergens anders keken, lekte Meester Hond zijn neus, en hij was weer aan ’t loopen, aan ’t loopen.
Maar zij, aan ’t hout werpen, waren zij bezig. De neus van Meester Hond droogde en hij droogde niet.
Zij alzoo: Nu en langen tijd geleden, zijn wij begonnen, den neus van Meester Hond drogen wij, hij is bijna droog, en toch hij droogt niet, loopen doet hij; onze koppen doen zeer; altijd hout in werpen, en hout in werpen.
Meester Patrijs en Meester Papegaai kwamen met malkander in akkoord. Meester Papegaai, alzoo: Gij, Meester Patrijs, wij vluchten; laat ons het zeggen aan Meester Egel en Moeder Pad. Indien zij naar ons niet luisteren, wij, wij vluchten.
Meester Pad en Moeder Egel, toen zij kwamen, allen waren vereenigd.
Meester Patrijs zegde hun alzoo: Gij, Ouden3, de neus van Meester Hond, wij drogen, wij drogen. Vandaag, ’t is nu twee maanden. Hij, zoo gij ziet, hij droogt niet. Wel, blijven wij hier dus? Wij gaan vluchten, grooten honger, ’t eten is op.
Meester Egel, alzoo: Laat ons gaan, om het aan Meester Hond te vragen; wel vooruit. Indien hij iets tegenwerpt dan vluchten wij.
Zij alzoo: ’t Is wel, vooruit naar Meester Hond.
Toen kwamen zij en zegden aan Meester Hond, alzoo: Meester Hond, laat dit lastig werk varen. [17]
Meester Hond alzoo: A, en waarom? Wij allen, toen wij op weg gekomen zijn, was het geen lastig werk, dat gij gevraagd hebt? Gij, Meester Papegaai, gij hebt uwe palmnoten gegeten; gij, Meester Patrijs, gij hebt uw jong gras gegeten; gij, Meester Pad, hebt den nkambaboom doen kappen; toen hij rot was, at gij de witte mieren; gij, Meester Egel, hebt dat stuk gras in brand gestoken, die felle struiken van gras; de madiadia, toen zij weer geschoten waren, gij at ze op. En nu willen wij vertrekken. Maar ik? Droogt mijn neus, dat hij droog worde. Dan zullen wij vertrekken. Indien hij niet droog wordt, geen mensch mag hier weggaan.
Meester Patrijs en Meester Papegaai, alzoo: He Meester Egel, he Moeder Pad, wij hadden eten, ’t is op. En wij zouden hier blijven! Eenieder, die hier blijft, ziet, hoe wij optrekken. Als hij ons vat, dat hij ons ete.
Meester Patrijs en Meester Papegaai stegen naar boven op.
Moeder Pad en Meester Egel vluchtten langs den grond weg.
Meester Hond, alzoo: Gij allen, die geëten hebt, wel, ik doe mijnen neus verdrogen, en nu volhardt gij daar niet in. Gij zijt weggeloopen. Ik zal volgen waar Meester Patrijs en Meester Papegaai gevlucht zijn.
Toen hij ze volgde, langs den hemel gingen zij.
Meester Hond, alzoo: Die niet, neen. Indien ik volhoud ze te volgen, ik lijd voor niet; ’t is niets gekort, en ik kom er af als een zot. Ik trek er van onder; ik volg waar Meester Egel en Moeder Pad vluchten.
Toen hij aan de deur van Moeder Pad kwam, wilde hij Moeder Pad vastgrijpen; maar zij had schelpen op den rug.
Meester Hond sprak: He, den dood zou ik zoeken voor niet. [18]
En hij liet Moeder Pad daar.
Dus volg ik Meester Egel tot aan zijn deur.
En hij volgde, hij volgde; hij greep Meester Egel4 vast, hij doodde hem. En hij at hem op. Meester Hond sprak deze wet uit, alzoo: Gansch onze hondenstam, jagen en jagen5. Als wij de familie van de boschdieren tegenkomen ofwel de familie der egels, ofwel de familie van andere dieren, wij volgen maar, van ’t begin van ’t jaar, tot op ’t einde van ’t jaar. Zoo zijn wij met hen.
Spreekwoord van Meester Hond: Wild der bosschen jagen!
Sedert dien dag is Meester Hond in twist met Meester Egel. Tot op dezer dagen nog, hebben zij geen vriendschap meer gesloten.
Een egel, die een hond tegenkomt, is dood, niet levend.
Mbengo. [19]
1 Schoon en sterk hout, dat op onzen eik trekt.↑
2 Madiadia = soort van dik en lang gras, groeit gewoonlijk in de valleien en wordt soms wel vijf meters hoog.↑
4 Egel = soort van knagend dier; in Kongo heeft het geen stekels.↑
5 In Kongo dient de hond alleen om ’t wild te jagen.↑
[Inhoud]