Читать книгу Uit den Kunstschat der Bakongos - Ivo Struyf - Страница 8

De Palmboommuis en de Krabbe

Оглавление

Inhoudsopgave

De Palmboommuis en de Krabbe hadden te zamen gebouwd. Dat, dat was niet goed, vermits zij niet voorzichtig waren.

Op zekeren dag zegde de Palmboommuis tot de Krabbe: De ouden hebben geleerd ’s nachts alleenlijk te wandelen. Maar ik wil niet, wij wandelen in den dag. Vooruit, ik zal mijn palmnoten gaan zoeken.

En zij gingen. Dicht bij hun dorp, was er een palmnotenrist rijp.

De Palmboommuis had ’t gezien, zij was er opgeklommen om de palmnoten te snijden. De Krabbe kwam af, bleef staan onder den palmboom. Ga weg, vriendin, zoo deed ze opmerken, ga weg, misschien valt de palmnotenrist.

Stel u gerust, vriendin, zoo zegde de Krabbe; ik heb schelpen, ik kan niet sterven door dien palmnotenrist. Ik blijf hier van onder.

In ’t dorp juist was de vrouw van ’t opperhoofd maniok aan ’t stampen, terwijl zij haar liedje zong, alzoo: Maniok is hier, maar de kruiderijen waar zijn ze?1

Haar man, toen hij dit hoorde, nam zijn geweer, ging uit, ging zijn muizen schieten. Toen hij aan den palmboom [9]kwam, zag hij de Palmboommuis; hij legde zijn geweer aan, hij schoot.

De Palmboommuis at zijn poeder op2. De palmnotenrist, die afgesneden was, rolde naar beneden; zij de Krabbe werd vergruisd. Alle beiden stierven.

Waar zij hun dood gezocht hadden, daar vonden zij hem.

Kisantu. [10]

1 De negers zullen geen maniok eten, zonder een stukje vleesch of visch; makaya, noemen zij dat.

2 Werd getroffen.

[Inhoud]

Uit den Kunstschat der Bakongos

Подняться наверх