Читать книгу Uit den Kunstschat der Bakongos - Ivo Struyf - Страница 19
Looze streek van de Gazelle
ОглавлениеDe Luipaard had tien kinderen gebaard. Wandelen, hij wandelde om eten te zoeken voor zijne kinderen. Toen kwam de Gazelle in ’t dorp van den Luipaard aan; zij, toen zij hare oogen richtte vóór ’t huis, zag een jonge maagd van den Luipaard, die de kinderen verzorgde. De Gazelle ging ’t huis binnen, waar de kinderen van den Luipaard waren, en zij zegde tot de jonge maagd van den Luipaard, alzoo: Neem dezen sprinkhaan, en bereid hem mij boven ’t vuur.
En de jonge maagd nam hem aan, en legde hem boven ’t vuur. Maar zij, de Gazelle, zegde zoo: Mijn sprinkhaan, dat hij niet verbrande!
En zij gingen zich neerzetten, zij vielen aan ’t vertellen. En zij vertelden en vertelden. Zij, de jonge maagd, wien men den sprinkhaan bevolen had, toen zij ging zien naar ’t vuur, de sprinkhaan was verbrand. Zij zegde, zoo: He, Gazelle, de sprinkhaan is verbrand.
De Gazelle antwoordde: Ik heb het u gezegd; mijn sprinkhaan, dat hij niet verbrande! Maar geef een kind van den Luipaard, dat wij het opeten!
De jonge maagd, toen zij dat hoorde, nam een kind.
De Gazelle zegde zoo: Bereid het boven ’t vuur, wij eten het op.
Zij bereidden het voor, en zij aten het. De Gazelle ging naar haar dorp terug. [36]
De Luipaard, toen hij kwam, vroeg aan de jonge maagd: Tel mijne kinderen.
Zij telde tien kinderen, bij het tellen waren zij er. Maar hij, de Luipaard, hij wist niet, of zijne kinderen er waren. Maar zij waren er allen niet.
Op een anderen dag kwam de Gazelle weer in ’t dorp van den Luipaard, toen hij aan ’t wandelen en wandelen was; zij kwam ’t huis binnen waar de kinderen van den Luipaard waren. Zij beval weer aan de jonge maagd, een sprinkhaan voor te bereiden: Mijn sprinkhaan, dat hij niet verbrande!
En zij zaten neer, en zij vertelden en vertelden. Maar de sprinkhaan was verbrand, en de Gazelle zegde: Neem een kind van den Luipaard, wij eten het op!
En zij aten het op. En alzoo verdwenen al de kinderen van den Luipaard, alle tien.
De Luipaard, toen hij van ’t wandelen terugkwam, kwam terug in zijn huis, en hij zegde: Tel mijne kinderen. En de jonge maagd telde zijne kinderen. En zijne kinderen waren er alle tien, maar slechts bij het tellen.
Toen hij weer gewandeld had, kwam hij in zijn dorp terug. Zijn huis stond wijd open. De Luipaard begon te weenen; de tranen vielen over zijne wangen; hij kwam buiten, hij zocht naar de jonge maagd; op den weg struikelde hij1! En in zijn hart kwam gramschap, vele gramschap op; hij kwam terug in zijn huis; hij vatte een hak, hij ging een stuk hout losmaken, hij vond zijn jonge maagd en hij doodde haar.
Alzoo waren al de kinderen van den Luipaard verdwenen.
Kinlau. [37]
1 Struikelen op den weg is een teeken dat er iets slecht gebeurd is.↑
[Inhoud]