Читать книгу Uit den Kunstschat der Bakongos - Ivo Struyf - Страница 13

De Paling en het Water

Оглавление

Inhoudsopgave

Een mensch had zijn vischfuik geplaatst en de Paling werd er in gevangen. De Paling sprak, alzoo: He, Water, ik ben gevangen.

Het Water, alzoo: Gelief zoo droevig niet te huilen, want eens komen wij weer te zamen.

En men vatte den Paling. En hij sprak weer, alzoo: He, beste Vader Water, ik ben gegaan!

Het Water, alzoo: Waarom spreekt gij alzoo, Vader Paling? Wij komen immers weer te zamen.

En men ging naar ’t dorp, en men braadde den Paling.

Hij, alzoo: He moeder, men braadt mij.

Het Water, alzoo: He, Vader Paling, waarom zegt gij dat. Zeg dat niet meer; het sterven, hebt gij het alleen niet gezocht?

En men braadde den Paling.

De Paling sprak weer, alzoo: He, Water, ik ben op een palmlat gestoken, vader.

En hij huilde en huilde, alzoo: He, moeder, ik ben dood; he, moeder, ik ben op een palmlat gestoken.

Het Water, alzoo: Zeg dat niet meer; waar gij gaat, zullen wij malkander tegenkomen.

De Paling verdroogde op de palmlat. [23]

En men legde den Paling in ’t water, om hem te doen opzwellen, en daarna om hem op te eten.

Maar de Paling sprak, alzoo: He, moeder, men heeft mij in ’t water gelegd om mij te doen opzwellen.

Het Water sprak in de kruik: Zeg dat niet; en gij en ik wij zijn te zamen.

Men at den Paling. Maar de Paling sprak, alzoo: He, moeder, ik ga er in.

En men at den Paling. Daarna dronk men water.

Naar binnen was de Paling gegaan. En het Water en de Paling kwamen te zamen, en zij zagen malkander.

Ndanda. [24]

[Inhoud]

Uit den Kunstschat der Bakongos

Подняться наверх