Читать книгу Uit den Kunstschat der Bakongos - Ivo Struyf - Страница 20
De Gazelle die leeft
ОглавлениеDe Gazelle, de Rat, de Luipaard en de Boa hadden vriendschap gesloten en ’t akkoord gemaakt hun wild te verdeelen onder malkander. Op zekeren dag, toen zij gejaagd hadden, schoten zij veel wild; zij gingen het in stukken hakken.
Zij bevolen aan de Gazelle, alzoo: Kom, klim op dien palmboom, snijd een palmtak af, wij dragen ons vleesch.
Maar de Gazelle, alzoo: Ik kan dat niet, ik heb geen nagelen om er op te klimmen.
De Rat ging opklimmen, maar zij viel.
Wel, klim gij Luipaard, gij hebt sterke nagelen, snijd een palmtak af, wij dragen ons vleesch.
De Luipaard klom rap, rap op den boom; hij wilde zich aan een palmtak vasthouden, maar de palmtak was glad, zijn hand gleed uit, hij viel op den grond en bleef daar liggen, uitgestrekt in ’t hooge gras.
Is hij daar niet dood? zoo vroeg de Gazelle.
Alle drie te zamen, riepen uit: Dood, hij is dood, wij eten ons vleesch op. Wij zijn verlost van den Luipaard.
De Gazelle, de Rat en de Boa hakten hun vleesch in stukken, om het te verdeelen. Maar er was geen vuur, om ’t vleesch voor te bereiden.
In de velden, aan den anderen kant der rivier, zag men rook van vuur opstijgen in den hoogen hemel. [38]
Zij bevolen aan de Gazelle, alzoo: Welaan, Gazelle, ga ons vuur halen.
De Gazelle ging. Maar zij verdween in ’t hooge gras, en hield zich verborgen. Zij hield zich stil en ging dan terug, alzoo: Zij hebben mij weggejaagd; aan mijn groote lichaamsgestalte hebben zij mij herkend. Ga, gij Rat, gij zijt van kleiner gestalte.
De Rat ging. Maar toen zij dicht bij ’t vuur kwam, hoorde zij een hond bassen. De Rat liep weg, kwam terug en zegde: Ik ook, ’t vuur, ik kan het niet.
De Gazelle zegde dan: Zet u neer, Rat, wij sterven niet voor niet. Ga, gij Boa, gij glijdt en glijdt langs de aarde, gij kunt niet gezien worden.
Maar daar de Boa geen armen had, bond men hem droog gras aan den staart, en zij zegden, alzoo: Als gij vuur neemt en het aansteekt aan het droog gras, haast u dan, en kom hier terug.
De Boa ging, stak vuur aan ’t gras, dat men aan zijnen staart gebonden had en hij kwam terug. Maar onderwegen ’t vuur werd fel en deelde zich mede aan ’t hooge gras en alzoo, langs de rivier, was er overal vuur en vuur; de vlammen stegen hoog op in den hemel.
De Boa om te vluchten, hij kon niet vluchten en hij verbrandde in zijn vuur.
De Gazelle en de Rat zagen het vuur en zij zegden alzoo: De Boa branden is verbrand; wij blijven over, wij twee, wij eten ons vleesch op.
Zij verdeelden het vleesch, aten het op en sliepen.
De Luipaard, toen hij van den palmboom viel, was in onmacht gevallen; maar in den nacht verrees hij, en hij trok terug naar zijn dorp. Hij kwam de Rat tegen, en [39]hij vroeg haar, alzoo: He, mijn vriendin, waarom dooden hebt gij mij gedood?
De Rat antwoordde: Ik niet, de Gazelle heeft u gedood.
De Luipaard, alzoo: Wij zullen de Gazelle eens leeren.
Dan had de Luipaard zich met vademsstoffen omringd en hij ging liggen op den grond, gelijk een lijk ligt, en hij zegde: He, Rat, ga de Gazelle verwittigen, alzoo: Uw broeder is gestorven, kom, zing den doodenzang1.
De Rat ging, en zij droeg de doodmare aan de Gazelle. Maar de Gazelle, toen zij dat hoorde, geloofde het niet. Zij kwam dicht bij het dorp. Om er bij te komen, zij kwam er niet bij; zij bleef zich verbergen in ’t hooge gras, zij hief haren zang aan, alzoo: He, Gazelle, wees voorzichtig, ’t is een groote ziekte, ’t is de zaak van den tooveraar.
De vrouwen van den Luipaard noodigden de Gazelle uit, alzoo: Wel, kom, ’t is geen leugen, hij is waarlijk dood.
De Gazelle geloofde ’t niet, bleef zich verbergen dicht bij, in ’t hooge gras. De Luipaard werd kwaad, stond op en ging de Gazelle in ’t hooge gras najagen. Maar hij kon haar niet. De Gazelle vluchtte en ging in haar familiestam bouwen.
Op zekeren dag, toen de Gazelle naar den Nsona2 ging, zag zij veel menschen, die geld uitleenden. De Nkayi3, de Kimpiti3, de Nsa3, de Egel, de Civetkat waren daar vereenigd om hunnen koophandel.
De Gazelle beroemde zich, alzoo: Hier, als ik mijn zang zing, zou ik hem niet zingen?
Zij antwoordden haar: Zing maar.
De Gazelle hief den zang aan, alzoo: ’t Vleesch van den [40]Luipaard, wij eten het op, he Gazelle, die leeft! Wij, wij sterven niet.
De Luipaard, toen hij dit vernam, kwam de Gazelle tegen, hij van dezen kant der rivier, zij van genen kant, eene rivier in ’t midden. En hij vroeg: Gij, Gazelle, waarom doodt gij mij?
De Gazelle antwoordde: Ik niet, de menschen, die op den Nsona zijn, die dooden u. Wel, laat ons toekomenden Nsona gaan of hun zang daar niet hoorbaar is. Als gij den zang hoort dien zij zingen, dan komen zij af om u te dooden.
De Nsona verscheen en de Luipaard ging naar de markt. De Gazelle ook ging langs een anderen weg naar de markt. Zij kwamen dicht bij den Nsona, bleven verscholen in ’t gras, hij afzonderlijk, zij afzonderlijk.
Daar kwamen de menschen aan, die geld uitleenden: de Kimpiti, de Nsa, de Civetkat kwamen den Nsona op, om geld uit te leenen. Toen zeiden zij: Welaan, laat ons ’t lied zingen, dat de Gazelle geleerd heeft.
Zij zongen het lied, alzoo: ’t Vleesch van den Luipaard wij eten het op, he Gazelle, die leeft! Wij, wij sterven niet.
De Gazelle kwam nader tot bij den Luipaard en zij riep: He, Luipaard, hoort gij de menschen niet, die u komen dooden. Wel, ik toch niet.
De Luipaard werd kwaad, stond op en doodde deze menschen.
De Gazelle verdeelde ’t vleesch met den Luipaard. Zij, zij stierven; maar zij, de Gazelle, zij leefde.
Kisantu. [41]
1 Als er iemand sterft, zal men den doodenzang komen zingen.↑
[Inhoud]