Читать книгу Uit den Kunstschat der Bakongos - Ivo Struyf - Страница 21
Wraak van de Gazelle
ОглавлениеDe Gazelle, alzoo: He, Luipaard, vat uwe moeder, wij dooden haar, wij drinken haar bloed.
De Luipaard nam zijne moeder. Zij gingen naar de rivier. Hij alzoo: Gij, Gazelle, blijf rivierafwaarts; als gij ziet dat ’t water troebel wordt, dat het modderachtig is, doe uw mond weg en drink niet. Maar als gij ziet dat het water rood wordt, dan is ’t bloed van moeder.
De Luipaard, rivieropwaarts, sneed zijne moeder de keel af. Maar de Gazelle had veel verstand. ’t Water, zij dronk het niet. De Luipaard vroeg, alzoo: He, Gazelle, hebt ge genoeg gedronken?
Zij, alzoo: Ik heb genoeg, vader, laat ons gaan.
Hij, alzoo: He, Gazelle, vermits wij vandaag mijne moeder geëten hebben, de uwe zullen wij morgen eten.
En zij trokken op. De Gazelle ging naar haar huis. De Luipaard naar zijn huis. Zij sliepen. ’t Weder, toen het klaar geworden was, sprak de Luipaard alzoo: He, Gazelle, vooruit waar wij gisteren geweest zijn.
Zij alzoo: Ik, ik ga langs denzelfden weg niet; gij, Luipaard, ga voorop rivierafwaarts, waar ik gisteren gedronken heb. Ik, rivieropwaarts.
De Gazelle, toen zij ging, nam een geitje, sneed het den hals af, alzoo: He, Luipaard, zie rivierafwaarts, ’t bloed van moeder komt aan. De Luipaard, toen hij dronk en [42]dronk en dronk, de Gazelle vroeg zoo: He, Luipaard, hebt ge genoeg gedronken?
Hij, alzoo: Ik heb genoeg, ik, uw oom1, kom, laat ons gaan.
En zij waren, zij waren. De Gazelle ging om koophandel te drijven. Zij liet haar moeder in haar geheimkamer, alzoo: Als gij hoort dat ik het lied aangeheven heb: Ik, ik heb de moeder van den Luipaard gedood; de mijne kan hij niet; dan antwoord mij.
En zij deed de deur op slot; zij zette er stokken voor en ’t huis was vast, heel vast in slot. En zij trok weg.
Maar de Luipaard had ’t lied afgeluisterd van de Gazelle.
Op zekeren dag kwam hij af, hij schoot met vuur en hij schoot en hij schoot2. Dan hief hij den zang aan, dien de Gazelle gezongen had; maar de moeder geloofde het niet, want zij dacht alzoo: Mijn kind is nauwelijks vertrokken; om de dingen te verkoopen, kan hij zoo rap niet handelen.
De Luipaard vertrok.
Hij wachtte en wachtte, kocht alweer poeder en kwam tot op de plaats. Hij schoot weer en hij schoot en hij schoot, en hij hief den zang aan, dien hij van de Gazelle had afgeluisterd.
Zij, de moeder antwoordde. Maar toen hij beproefde, ’t huis kon hij niet. Hij nam een bijl, hij sloeg de deur in stukken, hij ging binnen, hij nam een mes, hij sneed de moeder van de Gazelle in stukken. Hij nam een andere deur, hij hing ze in de plaats, sloot de deur dicht en kwam in zijn dorp terug.
De Gazelle, toen zij den koophandel had gedreven en hare goederen verkocht had, kwam in haar dorp terug. [43]
Toen zij dicht bij ’t dorp kwam, schoot zij kassen poeder en poeder en poeder, dan begon zij ’t lied te zingen: Ik, ik heb de moeder van den Luipaard gedood, de mijne kan hij niet!
Maar zij hoorde niet dat hare moeder antwoordde. Zij kwam het huis opendoen; toen zij de deur vasthield, maakten de lijkwormen gerucht3.
En zij sloeg in hare handen, alzoo: Vu4. Zij begon te weenen en te weenen en te weenen. Zij verzamelde de beenderen en bond ze bijeen. En zij begroef ze. En de tijd vervloog.
De Gazelle ging haar verstand uitdenken. Zij vervaardigde ringen, kleedde er wel zes aan en werd een schoone jonkvrouw. Zij bond een mandeken aardnoten vast en een bananenrist.
Toen de zon was ondergegaan, kwam zij aan, waar de Luipaard was. Zij, alzoo: Heer Luipaard is hij hier?
Hij, alzoo: Ik ben hier, Mama5.
En zij kwam binnen, zat neer, groette hem bij handgeklap, alzoo: Neem dit mandeken aardnoten aan en deze bananenrist, die mijne moeder mij gegeven heeft.
De Luipaard groette bij handgeklap, alzoo: Ik bedank er u voor, Mama.
Toen zij koutten en koutten, de Gazelle, alzoo: Ik moet vertrekken.
De Luipaard, alzoo: Wacht een weinig, laat ons kouten, dan gaat gij weg.
De Gazelle, zij wilde niet. En zij ging, zij sliep. ’t Weder was klaar geworden en de zon was opgestaan. [44]
Zij doodde een kieken, kwam het dragen aan den Luipaard.
Zij bleef daar slapen. Maar hij, de Luipaard, hij wist niet dat het de Gazelle was; hij dacht alzoo: ’t Is mijn verloofde.
Toen de zon was opgestaan, kocht hij een verkensbil, twee kleine vrouwenpanen en drie groote vadems stof; ieder vadem bestond uit twee stukken, die samen genaaid waren. Hij gaf het aan de jonkvrouw en zij trok terug naar haar dorp. En zij ging, zij sliep.
Den volgenden dag, toen de zon opgekomen was, ging zij naar ’t hooge gras; zij ging er makwakwa6 en mankundia7 halen en rupsen van alle soorten, goede en slechte. Zij legde alles in een pot ondereen, en zij had het voorbereid.
’s Avonds kwam zij in het dorp van den Luipaard aan. Zij spreidde het eten open. De Luipaard, toen hij het eten naar zich trok, vroeg alzoo: Gij, Nkenge8, eet gij niet?
Zij, alzoo: Ik heb geëten in ’t huis van mijne moeder. De Luipaard viel aan ’t eten. En hij at, hij at, ’t was klaar gemaakt. Toen voelde hij aan zijne keel, alzoo: De9.
Hij, alzoo: Gij, mijn beste, dat kittelen aan mijn keel, wat is ’t?
Zij, alzoo: Mijn Luipaard, mijn man, gij zijt aan ’t lachen, he! Misschien de peper kittelen, zij kittelt.
Het kittelen verergerde, en hij, alzoo: He, Nkenge, krab aan mijn keel. [45]
En hij hoestte en hoestte en hoestte en hij stierf.
De Gazelle nam den koker10, ging op den weg en speelde: Ke, ke, ke11! Ik ben de Gazelle van verstand, ik ben de lieveling van mijn moeder.
Zij nam de kiekens, die de Luipaard achterliet en de geiten en zijne vrouwen. Zij brandde zijn huis af en zij ging naar haar dorp terug.
Kimoa. [46]
2 Als een neger van een lange reis terugkomt, zal er veel poeder geschoten worden.↑
3 Het lijk wemelde van wormen.↑
4 Vu = Klanknabootsing van iemand die in de handen slaat.↑
5 Mama = Moeder. ’t Is een eeretitel.↑
6 Makwakwa = een soort van distels die veel pijn veroorzaken.↑
7 Mankundia = wilde boonen, die met haar bedekt zijn.↑
8 Nkenge = Naam van een vrouw, waaronder de Gazelle zich verscholen had.↑
10 Koker = inheemsch muziekinstrument. Horen van een antilope.↑
[Inhoud]