Читать книгу Uit den Kunstschat der Bakongos - Ivo Struyf - Страница 7
De Muis
ОглавлениеIn ’t hol van eenen boom lag Moeder Muis te slapen. Terwijl zij rustte en rustte, maakten de kleine mieren haar wakker, die doorgingen door ’t hol. Zij spoedden zich en spoedden zich; zij gingen met haast en haast; zij droegen hunne zaken; zij gingen, zij kwamen terug; zij waren vol ijver en ijver, om hun huis te bouwen. Moeder Muis riep uit: He besten, he vriendinnen, waarom haast gij u zoo? Dat haasten, wat is ’t?
De kleine mieren, zij bleven niet stilstaan. Maar in hun voorbijgaan sprak een kleine Mier, ’t opperhoofd van allen, alzoo: Wij zijn slechts bezorgd om ons eten, wij zijn bezorgd om ons huis. De vogels zullen zoo onzen stam niet verdelgen. En gij, vreest gij den honger niet, vreest gij de slang niet?
Zij antwoordde, alzoo: Ik vrees niets; wij wandelen maar, wij eten, wij maken plezier.
Zoo sprak Moeder Muis.
Maar de kleine mieren gingen voorbij en gingen voorbij.
Met den eersten regen kwamen de vogels de kleine mieren vervolgen. Zij in hunne keuken waren gered.
In ’t hol ook van Moeder Muis, kwam een slang uit. Dat was hare dood, vermits zij geen huis had. Moeder Muis werd verslonden.
Was zij geen slang tegengekomen, misschien ware zij toch haren dood gestorven, ter oorzake van den honger.
Kisantu. [8]
[Inhoud]