Читать книгу Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid - Johan George Schlimmer - Страница 13

Оглавление

Arsacia, Ἀρσακία, stad in Media, door Arsaces, den stichter van het parthische rijk, gebouwd, hetzij op de plaats, waar de door eene aardbeving verwoeste stad Rhagae of Eurōpus had gestaan, hetzij op weinige uren afstands van daar.

Arsamosata, sterke vesting in het armenische landschap Sophēne.

Arsanias, naam van den zuidelijksten der beide rivierarmen, die te zamen den Euphraat vormen.

Arses, Ἄρσης, jongste zoon van Artaxerxes Ochus, werd door Bagōas na het vergiftigen van zijn vader op den troon gezet (338), doch werd op zijne beurt na eene regeering van drie jaar door denzelfden Bagōas vermoord.

Arsia, grensrivier tusschen Histria en Liburnia, sedert Augustus, die Histria bij Italië gevoegd heeft, grensrivier tusschen Italië en Liburnia.

Arsia silva, woudstreek op de grenzen van Etruria en Latium, waar L. Junius Brutus in den slag tegen de Tarquiniussen sneuvelde (509).

Arsinoe, Ἀρσινόη, 1) voedster van Orestes, die hem uit de handen van Clytaemnestra redde.—2) z. Anaxarete.—3) z. Alphesiboea.—4) z. Asclepius.—5) z. Barsine.—6) moeder van Ptolemaeus I.—7) dochter van Ptolemaeus I en Berenīce, huwde met Lysimachus (z. a.). Na diens dood leefde zij eerst te Ephesus, daarna te Cassandrēa in Macedonië, van waar zij door haar stiefbroeder Ptolemaeus Ceraunus verjaagd werd. Later (tusschen 278 en 274), nadat zij Arsinoe no. 8 had laten verbannen, huwde zij met haar broeder Ptolemaeus II, die haar naam aan vele steden en aan een district in Aegypte gaf en na haar dood groote gedenkteekenen te harer eere liet oprichten. Zij was een buitengewoon heerschzuchtige vrouw.—8) dochter van Lysimachus, gehuwd met Ptolemaeus II, smeedde een aanslag tegen hem uit haat tegen zijne zuster Arsinoë, en werd daarom naar Coptus in Boven-Aegypte verbannen.—9) ook, maar ten onrechte, Eurydice of Cleopatra genoemd, dochter van Ptolemaeus III, gehuwd met haar broeder Ptolemaeus IV. Zij nam deel aan den slag bij Raphia (217). Later (tusschen 210 en 205) liet haar echtgenoot haar om onbekende redenen vermoorden.—10) dochter van Ptolemaeus XI Auletes, gedurende de gevangenschap van haar broeder koningin van Aegypte, werd later door Caesar in triomf naar Rome gevoerd; zij werd daarna vrijgelaten, maar op aanstoken van Cleopatra liet Antonius haar te Ephesus (41) vermoorden.—11) echtgenoote van Magas, verschrijving voor Apama (z. a. no. 2).

Arsinoe, Ἀρσινόη, naam van verschillende steden, waaronder ééne op Cyprus (z. Marium), ééne in Cilicia, ééne in Cyrenaica, die vroeger Tauchira heette, en twee in Aegyptus. Van deze laatste lag de eene, te voren Crocodilopolis geheeten, aan het meer Moeris, ten W. van den Nijl; de andere lag aan den noordwestelijken inham der Arabische golf.

Artabānus, Ἀρτάβανος, broeder van den perzischen koning Darīus Hystaspis, en dus oom van Xerxes, ontried vruchteloos aan beide vorsten den tocht tegen Griekenland.—Een andere Artabanus, een Hyrcaniër, bevelhebber van Xerxes’ lijfwacht, wilde het koningshuis uitroeien en bracht in 465 den koning en diens oudsten zoon om het leven; de tweede zoon evenwel, Artaxerxes I, voorkwam den moordenaar, die nu zelf ter dood werd gebracht.—Onder de parthische Arsaciden vindt men een viertal koningen, die den naam Artabanus dragen.

Artabazanes, Ἀρταβαζάνης, oudste zoon van Darīus Hystaspis, die voor zijn halfbroeder Xerxes van zijne aanspraken op de troonopvolging moest afzien, omdat hij geboren was voordat Darius aan de regeering kwam. Hij sneuvelde in den slag bij Salamis.

Artabāzes, Ἀρταβάζης = Artavasdes.

Artabāzus, Ἀρτάβαζος, 1) perzisch veldheer, die Xerxes naar Griekenland volgde, Olynthus veroverde en na den slag bij Plataeae onder de grootste moeilijkheden met 40000 man over land naar Byzantium terugtrok. Hij diende als tusschenpersoon bij de onderhandelingen tusschen Xerxes en Pausanias.—2) veldheer onder Artaxerxes II en satraap van Lydië en Phrygië onder Artaxerxes III. Tegen laatstgenoemde kwam hij in 356 in opstand, maar hoewel hij gevangen genomen werd, schonk de koning hem genade. De buitengewone getrouwheid, waarmede hij Darīus Codomannus diende, bewoog Alexander, hem satraap van Bactrië te maken, welke waardigheid hij om zijn hoogen leeftijd echter slechts kort behield.

Artace, Ἀρτάκη, stad en haven ten W. van Cyzicus. Ook een eilandje daar vlak bij.

Artaphernes of Artaphrenes, Ἀρταφέρνης, -φρένης, 1) broeder van Darīus Hystaspis, satraap van Lydië, z. Aristagoras.—2) zoon van den vorigen, een van de aanvoerders der Perzen in den slag bij Marathon, en van de lydische en mysische troepen in den slag bij Salamis.

Artaunum, vesting, door Drusus aangelegd en door Germanicus versterkt, vermoedelijk ergens in het Taunusgebergte.

Artavasdes of Artabāzes, Ἀρταβάζης, Ἀρταβάσδης, 1) koning van Armenia, zoon van Tigrānes I, koos in de oorlogen der Romeinen tegen de Parthen tijdens Crassus en later tijdens Antonius (36) de zijde der Romeinen, doch verliet hen weder. Antonius maakte zich van zijn persoon meester en liet hem geboeid te Alexandrië voor zijn triumfwagen uitgaan. Na den slag bij Actium werd hij op last van Cleopatra omgebracht (30).—2) zoon van no. 1, gewoonlijk Artaxes geheeten, moest voor de Romeinen vluchten en week naar de Parthen, die hem op den troon herstelden. Later riepen de Armeniërs zelven de hulp der Romeinen tegen hem in; doch voordat nog het rom. leger het armenische gebied had bereikt, was de koning reeds door samenzweerders vermoord (20).—3) koning van Media Atropatēne, was een bondgenoot van Antonius tegen zijn armenischen naamgenoot, doch werd later zelf door de verbonden Parthen en Armeniërs uit zijn eigen rijk verjaagd.

Artaxata, τὰ Ἀρτάξατα, sterke vesting en hoofdstad van Armenia, door den eersten armenischen koning Artaxias aan den Araxes gebouwd (189) volgens een ontwerp van Hannibal, die een poos bij hem verblijf hield. De stad werd in 58 n. C. door de Romeinen onder Corbulo veroverd en verbrand, maar kort daarop door koning Tiridātes onder den naam Neronia herbouwd. Ook in later tijd heet de stad echter gewoonlijk Artaxata.

Artaxerxes, Ἀρταξέρξης, naam van perzische koningen: 1) Art. I Μακρόχειρ (Longimanus), zoon van Xerxes (z. Artabanus), reg. 465–425, gedurende welken tijd hij met vele opstanden te kampen had. Vooral gevaarlijk en moeilijk te onderdrukken was de opstand der Aegyptenaren onder Inaros, die door de Atheners met schepen ondersteund werd. Omtrent den Cimonischen vrede z. Cimon a. h. e.—2) Art. II Μνήμων, zoon en opvolger van Darīus II, reg. 404–358. Reeds dadelijk bij het begin zijner regeering trachtte zijn jongere broeder Cyrus, satraap van Lydië, Phrygië en Cappadocië hem van den troon te stooten, hij sneuvelde echter in den slag bij Cunaxa (401). In 400 zonden de Spartanen, die door de aziatische Grieken te hulp geroepen waren, een leger naar Azië, dat, vooral onder Agesilāus, aanmerkelijke voordeelen behaalde op de satrapen Tissaphernes en Pharnabāzus, zoodat Agesilaus reeds hoop voedde op de verovering van het geheele perzische rijk, welks inwendige zwakheid in dezen oorlog duidelijk gebleken was. Het gelukte Art. echter in Griekenland zelf een oorlog tegen de Spartanen te verwekken, waardoor zij genoodzaakt waren Agesilaus terug te roepen. Ook tegen Aegypte, dat onder Nectanebis weder opgestaan was, tegen Euagoras van Cyprus en tegen vele afvallige satrapen moest Art. langdurige en moeilijke oorlogen voeren. Even ongelukkig was hij in zijn familieleven. Bij de vele hofintriges, die dikwijls een bloedig einde hadden, kwam nog het slechte gedrag zijner zonen, waarvan de oudste, Darīus, tot troonopvolger bestemd, een zamenzwering smeedde om zijn vader te laten vermoorden, en daarom op diens bevel ter dood gebracht werd.—3) Art. III Ὦχος, zoon van Art. II, reg. 358–338, een wreed tiran, die bijna zijne geheele familie liet vermoorden. Met de hulp van grieksche huurtroepen onderwierp hij Aegypte en Phoenicië en bedwong hij den opstand van Artabazus. Hij regeerde geheel onder den invloed van zijn gunsteling, den Aegyptenaar Bagōas, die hem eindelijk vergiftigde.—4) Artaxerxes I, stichter van het nieuw-perzische rijk 227 n. C. (v. s. 224 n. C.) en van de dynastie der Sassaniden. Hij regeerde in Perzië sedert 211, maar versloeg den laatsten koning der Parthen, Artabānus, in 227, en noemde zich sedert dien tijd “koning der koningen van Iran.” Hij stierf in 241 of 242 en werd opgevolgd door zijn zoon Sapores I. In 223 voerde hij oorlog met den romeinschen keizer Sevērus Alexander. Zie verder Sassanidae.

Artaxes = Artavasdes no. 2.

Artaxias, Ἀρταξίας, generaal van den syrischen koning Antiochus III, en stadhouder van Armenia, maakte zich omstreeks 188 onafhankelijk en stichtte het armenische rijk. Antiochus IV Epiphanes versloeg hem wel en nam hem zelfs gevangen, doch kon Armenia niet heroveren. Ook de volgende koningen van Armenia maior komen, behalve onder hun eigen naam, ook onder den naam of titel Artaxias voor.

Artemidōrus, Ἀρτεμίδωρος, 1) alexandrijnsch taalgeleerde uit de 1ste eeuw v. C., leerling van Aristophanes. Hij schreef over het dorisch dialect en gaf de bucolici uit.—2) van Ephesus, beschreef omstreeks 100 zijne reizen in een geographisch werk, dat door latere schrijvers veel gebruikt werd en waarvan nog een uittreksel bestaat.—3) van Ephesus, leefde te Rome onder Hadrianus en schreef een Droomboek (Ὀνειροκριτικά), dat zoowel over de mythologie als over de zeden van zijn tijd belangrijke bizonderheden bevat.

Artemis, Ἄρτεμις, Diana, dochter van Zeus en Leto, tweelingzuster van Apollo, met wien zij vele punten van overeenkomst heeft. Evenals hij, brengt ook zij met hare pijlen een plotselingen dood, vooral aan vrouwen, en straft zij hen, die de wetten en het recht overtreden, maar ook eveneens is zij eene ongelukafwerende, heilaanbrengende godin (Σώτειρα). Vooral vrouwen neemt zij onder hare bescherming, geeft schoonheid en gezondheid aan jonge meisjes en staat de vrouwen bij in barensnood (Εἰλείθυια); ook doet zij jonge kinderen opgroeien (Κουροτρόφος), zooals zij hare zorgen uitstrekt over alles wat in de natuur jong en zwak is. Hier en daar komt zij voor als verzoenende en orakelgevende godin, of als godin der schoone kunsten; zelve vermaakt zij zich met hare nimfen gaarne met den dans, en ook op den Olympus voert zij den reidans aan. Bijzonder treedt zij op den voorgrond als godin der jacht (Ἀγροτέρα), zij begunstigt de jagers en geeft hun goede vangst, en zelve maakt zij van hare nimfen vergezeld, op het wild jacht, vooral in de wouden en op de bergen van Arcadië en Lacedaemon. Voor liefde is zij ontoegankelijk, zij is en blijft de maagdelijke godin (Ηαρθένος), die alle aanslagen op hare eerbaarheid streng bestraft en ook bij sterfelijke vrouwen de kuischheid beschermt. Oorspronkelijk was Artemis eene maangodin en ook later wordt zij dikwijls voor dezelfde gehouden als Hecate en Bendis. In de oudste tijden werden haar menschenoffers gebracht, die later wel afgeschaft werden, maar waarvan op enkele plaatsen altijd sporen overbleven. Te Sparta bijv. werden jaarlijks voor het altaar van Artemis Ὀρθία knapen gegeeseld, tot hun bloed op het altaar spatte. De Grieken zelf beweerden dat de Artemis, die zulke bloedige offers eischte, de taurische was (Ταυρόπολος), in wier dienst Iphigenīa in Tauris priesteres geweest was en wier beeld en eeredienst Orestes vandaar naar Griekenland had medegebracht. De ephesische Artemis was eene aziatische godin, een verpersoonlijking van de voortbrengende en voedende kracht der natuur. De dienst van Artemis was, evenals die van Apollo, door geheel Griekenland verbreid. De hond, het hert, het zwijn, de beer en de kwartel zijn haar gewijd. Zij wordt gewoonlijk voorgesteld als eene slanke en vlugge jageres, met hoog opgeschorte kleederen, hooge schoenen, pijl en boog; in hare tempels stonden echter ook beelden met lange kleederen, die behalve den boog nog een fakkel droegen. Bij de beelden der ephesische Artemis daarentegen was het geheele lichaam ingewikkeld als eene mummie en geheel met borsten bezet, zinnebeeld van de voedende kracht der godin.


Artemis van het Louvre-Museum.

Artemisia, Ἀρτεμίσια, feesten van Artemis.

Artemisia, Ἀρτεμισία, 1) dochter van Lygdamis, koningin van Halicarnassus, nam met vijf schepen deel aan den tocht van Xerxes tegen Griekenland, en toonde in den slag bij Salamis veel moed en beleid.—2) dochter van Hecatomnus, zuster en gemalin van Mausōlus, wiens nagedachtenis zij eerde door de oprichting van een grafmonument, het Mausolēum, dat onder de zeven wonderwerken der oudheid gerekend werd. Zij volgde hem in de regeering over Carië op en stierf in 351.

Artemisium, Ἀρτεμίσιον, kaap en kuststreek in het Noorden van het eiland Euboea, bekend door den zeeslag tusschen Perzen en Grieken in 480.

Artolaganum, ἀρτολάγανον, broodkoek, een gebak, dat bereid werd uit meel, wijn, melk, olie en peper, en als lekkernij geprezen wordt.

Aruns, Ἀρροῦνς, etruscisch woord = jongere zoon, bij de Romeinen eenigszins tot eigennaam geworden. Aldus worden genoemd: een broeder van Tarquinius Priscus, een broeder en een zoon van Tarquinius Superbus, een zoon van Porsenna.

Arvāles fratres, een romeinsch priestercollegie van twaalf priesters, wier ambt levenslang was en zelfs door gevangenis of verbanning niet kon verloren worden. Aan hun hoofd stond een magister collegii, die voor den tijd van een jaar uit hun midden werd gekozen. In Mei hielden zij ter eere der Dea Dia (waarschijnlijk Ceres of Tellus), een plechtig offerfeest, de Ambarvalia (z. a.) waarbij een oud lied in saturnische versmaat werd gezongen, en dat met een kostbaren maaltijd werd besloten. Daarbij had een plechtige omgang plaats. Hunne taak was, zooals Varro zegt: sacra facere propterea ut fruges ferant arva. Volgens de sage zou Romulus’ pleegmoeder, Acca Larentia, twaalf zonen hebben gehad, en zou Romulus, na den dood van een hunner, diens plaats hebben ingenomen en de broederschap gesticht hebben. In het laatst van de republiek hield het college op te bestaan, maar nadat de dienst een tijdlang door de pontifices was waargenomen, werd het door Augustus in 21 hersteld. Sinds dien tijd bepaalde de plechtigheid zich tot een heilig terrein om een tempeltje van Dea Dia, 5 mijlen ten Z. van Rome aan de via Campana gelegen. Hier zijn in 1570 n. C. en later de verslagen van 96 jaarfeesten op marmer gegrift gevonden, de z.g. acta fratrum arvalium. De fratres droegen bij hun feest kransen van korenaren.

Arverni, welke naam nog voortleeft in Auvergne, waren een der hoofdvolken van Gallia. Ze woonden aan den Elaver (Allier) en in de omliggende bergen, en beheerschten ten tijde van Caesar geheel westelijk Gallia tusschen Liger en Garumna. Hunne hoofdstad was Nemossus, later in Augustonemētum herdoopt (z. a.). Het sterke Gergovia, door Caesar in den strijd tegen Vercingetorix tevergeefs belegerd, lag ook in hun gebied. Vercingetorix zelf was ook een Arverner. Bij de reorganisatie onder Augustus werd hun land bij Aquitania (z. a.) gevoegd.

Arx, ἀκρόπολισ. In ouden tijd had elke aanzienlijke stad eene arx of acropolis, binnen de muren op eene hoogte gelegen, ten einde bij eene overrompeling den inwoners een toevluchtsoord te verschaffen. Over de meeste dezer ἀκροπόλεις valt niets bizonders te zeggen. Waar iets bizonders er van te vermelden is, zooals bij die van Athene en Rome, zie men de plaatsbeschrijving dezer steden.

Arybas of Arybbas, Ἀρύβας, vorst der Molossiërs, oom van Olympias, werd in 342 door zijn neef Alexander van Epīrus met de hulp van Philippus verjaagd. De Atheners beloofden hem hulp, maar konden die niet verschaffen. Hij heeft lang in Athene geleefd en stierf in ballingschap. V. a. is hij later naar Epīrus teruggekeerd.

Arzanēne, Ἀρζανήνη, landschap van Armenia maior, ten zuiden door den Tigris begrensd.

As, afgeleid van εἷς, rom. munt, de waarde van een rom. pond (= ongeveer ⅓ kilo) koper voorstellende. Oorspronkelijk gebruikte men vee (pecus) als ruilmiddel. Later kwam het koper in gebruik, eerst in den vorm van gewichten. Een pond koper (pondo aeris) noemde men as (één); dit was verdeeld in 12 unciae. Zoo kon het koper, vooral in kleinere bedragen, het daarvoor minder geschikte vee als ruilmiddel vervangen. Men noemde het daarom pecunia. De overlevering wil, dat men reeds in den koningstijd een in een vorm gegoten hoeveelheid koper van staatswege met een teeken kon laten voorzien, als het gewicht juist was (aes signatum), zoodat het dan niet meer telkens behoefde te worden nagewogen. In 430 bepaalde de lex Julia Papiria (z. a.), dat bij betalingen aan den staat een schaap door tien as (d. i. 10 pond koper) en een koe door 100 as zou worden vervangen; vroeger hing de waardebepaling (aestimatio) van het goedvinden der ambtenaren af. Omstreeks 375 werd de eerste munt te Rome gemaakt, bestaande in groote koperen schijven, nagenoeg een Romeinsch pond zwaar, as libralis geheeten. Ze vertoonden op de eene zijde den voorsteven van een schip, op de andere den kop eener godheid (Janus). De halve as was meest met een Jupiterskop en aan de keerzijde weder met een voorsteven gestempeld, en droeg de letter S (semissis) tot onderscheidingsteeken, terwijl op den geheelen as het merk I was aangebracht. De overige onderdeelen van den as droegen verschillende stempels en zooveel ronde knopjes, als zij unciae waard waren. Het waren de triens = 4 unciae, de quadrans of teruncius = 3 unciae, de sextans = 2 unciae en de uncia. Omstreeks 268 begon men zilveren munten te slaan en wel in drie waarden, den denarius (10 as), den quinarius (5 as), den sestertius (2½ as) z. a.; tot voorbeeld diende de Attische drachme, waarmede de denarius altijd is gelijk gesteld. Tevens muntte men een nieuwen as, die slechts een derde (triens) woog van den oude, den z.g. as trientalis. In 250 werd de as sextantarius ingevoerd, die een zesde (sextans) van het oude gewicht bedroeg = 2 unciae, maar den as trientalis moest vervangen, zoodat er ook van dezen as tien in een denarius gingen. De as werd dus sinds dezen tijd teekenmunt. In 217 werd het gewicht van den as op 1 ons gebracht (as uncialis) en gelijk gesteld met 1/16 van een denarius en ¼ van een sestertius. Inmiddels werden de oude stukken (aes grave), zoolang ze bestonden, voor een hoogeren prijs verhandeld. Waar in oude wetten, dus ook in boeten, het woord as voorkwam, werd die niet gelijkgesteld met den as uncialis, maar als een sestertius (4 as) berekend. Later werd de as tot op een half ons verkleind, maar de waarde bleef dezelfde = ¼ sestertius. Hij diende voortaan als pasmunt.—Hoewel de as de oorspronkelijke munteenheid was, werden geldsommen berekend met sestertii. De sestertius (= semistertius, derdehalf) was eerst, overeenkomstig zijn naam, gelijk aan 2½ as, doch werd later (in 217) aan 4 as gelijkgesteld. Z. sestertius.

Asander, Ἄσανδρος, zoon van Philōtas, veldheer van Alexander d. G. Hij werd in 334 stadhouder van Lydië en voltooide de verovering van Halicarnassus door een grooten slag, waarin hij met Ptolemaeus aan Orontobates de nederlaag toebracht.—2) zoon van Agathon. Na den dood van Alex. werd hij stadhouder van Carië, en daar Perdiccas hem die provincie wilde afnemen, ging hij tot de partij van Antigonus over (321). Later sloot hij zich weder bij de vijanden van Antigonus aan, maar moest zich in 313 aan hem onderwerpen.—3) veldheer van Pharnaces II, koning van Bosporus, dien hij bij de nadering van Caesar liet dooden om in zijne plaats te regeeren (47). Caesar liet hem afzetten, doch Augustus gaf hem later de regeering terug.

Asarōtum, ἀσάρωτον, vloer van mozaiekwerk voor een eetzaal, zóó ingelegd, dat het den schijn had, alsof er allerlei overblijfselen van een maaltijd op lagen en hij niet was aangeveegd (σαίρω). Wanneer dan een der dischgenooten werkelijk iets morste, viel dit niet in het oog.

Asbestus, ἄσβεστος (onbrandbaar), asbest of amiant, eene delfstof, waarvan de vezels zich als vlas laten verwerken en waarvan men in de oudheid het asbestinum linum vervaardigde, om er de dooden in te wikkelen, alvorens zij op den brandstapel werden gelegd, opdat hunne asch niet zou verontreinigd worden door die van het hout. Daar zulke lijkwaden zeer kostbaar waren, konden slechts de gegoeden zich deze weelde veroorloven.

Asbolus, Ἄσβολος, een Centaur, die op de bruiloft van Pirithoüs met de Lapithen vocht en later door Heracles gekruisigd werd.

Ascalaphus, Ἀσκάλαφος, 1) zoon van Ares en Astyoche, koning der Orchomeniërs, nam deel aan den Argonautentocht en sneuvelde voor Troje. V. a. werd hij na de verovering van Troje koning van het eiland Aretias in de Zwarte zee.—2) zoon van Acheron en Gorgyra of Orphne. Toen Persephone uit de onderwereld zou vrijgelaten worden, indien zij er nog niets genuttigd had, verried hij dat zij van een granaatappel geproefd had. Tot straf begroef Demēter hem onder een zwaren steen, en toen Heracles hem later daarvan bevrijdde, veranderde zij hem in een nachtuil.

Ascalon, Ἀσκάλων, voorname vesting der Philistijnen, later een belangrijke hellenistische stad, op de kust van Palaestina.

Ascania, Ἀσκανία, 1) meer en omgeving in Bithynia, bij de stad Nicaea.—2) zoutmeer in zuidelijk Phrygia tusschen Colossae en Celaenae.

Ascanius, Ἀσκάνιος, zoon van Aenēas en Creūsa, door Vergilius en anderen ook Ilus of Iulus genoemd, ten einde de afstamming van Augustus en de gens Iulia uit Aeneas aan te wijzen, werd door zijn vader uit Trojes ondergang gered en kwam met hem in Latium aan, waar hij Alba Longa stichtte.

Asciburgium, stad aan den linkeroever van den Rijn, in het gebied der Gugerni in Belgica. Het ligt tusschen Vetera en Gelduba.

Asciburgius mons, thans het Reuzengebergte.

Asclepiadae, Ἀσκληπιάδαι, priesters en, naar men meende, afstammelingen van Asclepius. Op Cos, te Cnidus e.e. vormden zij vereenigingen voor de bestudeering en uitoefening der geneeskunde. Te Rome was het de algemeene naam voor geneeskundigen.

Asclepiades, Ἀσκληπιάδης, 1) naam van verscheiden geneeskundigen. Beroemd is de geleerde Ascl. van Prusa in Bithynië, die omstreeks 50 te Rome zijne kunst uitoefende.—2) van Myrlēa, beroemd grieksch rhetor te Alexandria, en later te Rome (150–50). Hij heeft een theorie der geschiedbeschrijving samengesteld, waarvan de grondslag is een soortgelijke indeeling in drieën, als men bij de rhetorica vindt, en b.v. door Cicero is uitgewerkt en toegepast. Ook in den keizertijd blijft dit systeem in gebruik.

Asclepiodōrus, Ἀσκληπιόδωρος, beroemd schilder, tijdgenoot van Apelles.

Asclepius, Ἀσκληπιός, Aesculapius, zoon van Apollo en Corōnis, dochter van Phlegyas, of Arsinoë, dochter van Leucippus, geb. in Thessalië, te Epidaurus of in Messenië. In de oudste gedichten wordt hij voorgesteld als een heros, die, door Apollo aan Chiron toevertrouwd, door dezen opgevoed werd en van hem o. a. de geneeskunde leerde, waarin hij het zoover bracht dat hij niet alleen vele zieken genas, maar zelfs dooden deed herleven. Toen echter werd hij door Zeus, die niet wilde dat de menschen geheel van de vrees voor den dood bevrijd zouden worden, met den bliksem getroffen en, op verzoek van Apollo, als sterrenbeeld aan den hemel geplaatst. Later werd Ascl. algemeen vereerd als de genezende god, eene hoedanigheid die eigenlijk tot het wezen van Apollo behoort, en had hij heiligdommen in verscheiden plaatsen, vooral zulke die wegens schoone en gezonde ligging, bronnen e. dgl. veel bezocht werden door hen die genezing van ziekten zochten. Daartoe legde men zich, na het vervullen van nauwkeurig omschreven plechtigheden, in of bij den tempel neer, waarop men in den slaap de gewenschte voorschriften van den god ontving, die echter meestal door de priesters verduidelijkt moesten worden. Vooral beroemd was zijn tempel te Epidaurus, rijk begiftigd met de geschenken van herstelde zieken, waar om de vijf jaar te zijner eer een groot feest, Ἀσκληπίεια, gevierd werd; later was Pergamum de hoofdzetel van zijn eeredienst. De haan, de hond en de geit waren hem gewijd, maar bovenal de slang, waarmede hij steeds afgebeeld wordt en onder welker gedaante de god zelf zich soms vertoont. Z. Aesculapius.

Asconius Pediānus (Q.), geboren te Patavium weinige jaren v. C., overleden 88 na C., v. a. 76 n. C., schrijver van belangrijke aanteekeningen op Cicero’s redevoeringen. In 1416 heeft men te St. Gallen een (thans verloren) handschrift gevonden met een gedeelte zijner aanteekeningen, waaronder echter ook van jonger hand.

Ascra, Ἄσκρα, stadje in Boeotia, aan den voet van den Helicon, geboorte- of verblijfplaats van Hesiodus.

Asculum, naam van twee steden in Italia. 1) Asculum (Ausculum) Apulum, op de grenzen van Apulia en Samnium, waar de Romeinen in 279 door Pyrrhus, koning van Epīrus, werden verslagen. (Zie Decii no. 3). Horatius duidt het plaatsje aan door de woorden: oppidulum quod versu dicere non est.—2) Asculum Picēnum, hoofdstad van Picēnum en romeinsch municipium, in den bondgenootenoorlog verwoest, doch weder opgebouwd.

Ἀσεβείας γραφή, aanklacht wegens beleediging en bespotting van door den staat erkende goden of wegens heiligschennis. Zulke zaken werden door den ἄρχων βασιλεύς voor den Areopagus, soms voor de Heliaea gebracht. De straf was niet bij de wet bepaald.

Asia, Ἀσία, Oceanide, moeder van Promētheus.

Asia, Ἀσία. Deze naam heeft verschillende beteekenissen. Vooreerst verstaat men er het werelddeel onder, dat van Europa door den Tanaïs (Don), de Palus Maeōtis (zee van Azow) en verder door zeeën was gescheiden, en slechts voor een klein gedeelte bekend was. Als scheiding tusschen de werelddeelen Azië en Afrika werd eerst het Nijldal, later de Arabische golf beschouwd. De ouden spraken van Beneden- en Boven-Azië, en namen dan als scheiding den stroomloop van den Halys of wel het Taurusgebergte met den Antitaurus aan (τὰ κάτω en τὰ ἄνω Ἀσίας, Ἀσία ἡ ἐντὸς en ἐκτὸς τοῦ Ἅλυος of τοῦ Ταύρου). Het oudst bekende gedeelte omvatte niet veel meer dan het oude perzische rijk; de tochten van Alexander den Grooten brachten eenige meerdere kennis omtrent India aan. In de vierde eeuw na C. sprak men van Asia minor en maior. Asia minor, thans Anatolië of Natolië, omvatte het groote vooruitspringende schiereiland, dat ten N. door den Pontus Euxīnus, ten W. door de Aegaeïsche zee, ten Z. door de Middellandsche zee tot aan de golf van Issus werd omspoeld. Al wat daarachter lag, was Asia maior.

De romeinsche provincie Asia was ontstaan door het testament van den laatsten koning van Pergamus, Attalus III, die in 133 zijn rijk en zijne schatten aan het romeinsche volk naliet. Zij omvatte in het eerst de volgende landschappen: Mysia met Aeolis, Lydia met Ionia, Caria met Doris (129). Eenige jaren later (116) werd Phrygia er aan toegevoegd, dat wel tot Pergamus had behoord, doch eerst aan Mithradātes V van Pontus was afgestaan. Onder keizer Vespasiānus werden ook Rhodus en Lycia ingelijfd. Asia werd eerst door propraetors bestuurd, doch werd later eene proconsulaire provincie. Ephesus was de hoofdstad.

Tijdens keizer Traiānus omvatte het romeinsche gebied in Azië de volgende gewesten: 1 de bovengenoemde provincie Asia, 2 Bithynia, 3 Paphlagonia, 4 Galatia, 5 Lycaonia, 6 Pisidia, 7 Lycia, 8 Pamphylia, 9 Cilicia, 10 Cyprus, 11 Cappadocia, 12 Pontus, 13 Armenia minor, 14 Armenia, 15 Mesopotamia (noordwestelijk gedeelte), 16 Commagēne, 17 Syria met inbegrip van Phoenīce en Judaea, 18 Arabia Petraea, die echter niet alle afzonderlijke provinciën vormden. Bij de latere indeeling van het rom. rijk in 116 provinciën werd de oude provincie Asia in zeven deelen gesplitst, waarvan Asia proconsularis de westkust bevatte van de golf van Adramyttium af tot aan den Maeander.

Asia prata, Ἄσιος λειμών, ook wel Asia palus geheeten, de vruchtbare vlakte in Lydia, die door den Cayster doorsneden wordt, ten Zuiden van den berg Tmolus.

Asinārus, Ἀσίναρος, rivier op Sicilia, een eind bezuiden Syracūsae, bij welke de Atheners in 413 door de Syracusanen en den Spartaan Gylippus verslagen werden en Nicias zich moest overgeven.

Asine, Ἀσίνη, 1) stad aan de Argolische golf.—2) stad aan de Messenische golf, gesticht door de dryopische bewoners van no. 1, die uit hunne woonplaats waren verdreven.—3) kustplaats in Laconia, bij Gythēum.

Asinii, 1) C. Asinius Pollio, uit Teate Marrucinorum afkomstig, geboren 75 v. en gestorven 5 n. C., was als geschiedschrijver, als treurspeldichter, als redenaar en als criticus een der meest gevierde mannen van zijn tijd. Het meest bekende en belangrijkste was zijn werk over de burgeroorlogen, waarin hij nu en dan belangrijk schijnt afgeweken te zijn van de officieele lezing. In den burgeroorlog tusschen Pompeius en Caesar had hij de partij van den laatste omhelsd, en bij Pharsālus, in Africa en Hispania gestreden. Na Caesars dood behoorde hij tot de republikeinsche partij en sloot hij zich noch rechtstreeks bij Antonius, noch bij Octaviānus aan, maar poogde door zijne bemiddeling botsingen te voorkomen. In Gallia Cisalpīna belast met de landverdeeling onder de veteranen van Octavianus, bezorgde hij aan zijn vriend Vergilius tijdelijk diens landgoed terug. In 39 behaalde hij als proconsul eene overwinning op de Parthini in Illyria, doch onttrok zich na zijn zegetocht aan het staatkundig leven, hoewel hij als lid van den senaat aan diens werkzaamheden ijverig deel bleef nemen. Pollio stichtte te Rome de eerste openbare bibliotheek, en evenals Maecēnas trad hij op als beschermer van jeugdige talenten. Van zijne vele werken is niets tot ons gekomen.—2) C. Asinius Gallus, zoon van den vorigen, huwde met Vipsania Agrippina, de gescheiden echtgenoote van Tiberius. Door zijne vrijmoedigheid beleedigde hij den keizer, werd gevangen genomen en stierf in 33 n. C., vrijwillig of gedwongen, den hongerdood. Hoewel hij niet zijns vaders talenten schijnt te hebben bezeten, had hij toch eene groote voorliefde voor de beoefening der wetenschappen.

Asisium, tgw. Assisi, klein plaatsje in Umbria, ten O. van Perusia, geboorteplaats van Propertius.

Asius, Ἄσιος, van Samus, een van de oudste grieksche elegische dichters.

Ἀσκώλια, een spel dat op den tweeden dag der kleine Dionysusfeesten in Attica gespeeld werd; het bestond daarin, dat men op een opgeblazen en met olie glibberig gemaakten zak hinkte (ἀσκωλίζειν, ἀσκωλιάζειν), die van het vel van een aan Dionȳsus geofferden bok gemaakt was.

Asopiades, Aeacus, de kleinz. van Asopus.

Asōpis, Ἀσωπίς, Aegma, de dochter van Asopus.

Asōpus, Ἀσωπός, 1) rivier die bij Phlius ontspringt, door de vlakte van Sicyon loopt en in de Corinthische golf valt.—2) rivier die bij Plataeae ontspringt, door Boeotië loopt en op attisch gebied in de Euboeïsche zee valt, de grens tusschen het gebied van Plataeae en van Thebae.—3) riviertje bij de Thermopylae.—4) stad in Laconica, aan den oostkant van de Laconische golf, met een beroemden tempel van Asclepius.—5) de stroomgod van een der beide eerstgenoemde rivieren. Hij was de zoon van Oceanus en Tethys en bij Metōpe de vader van twee zoons en twaalf of twintig dochters, die bijna allen namen dragen van steden, in de nabijheid dier rivieren gelegen. Vele zijner dochters werden door goden ontvoerd, bijv. Aegīna door Zeus. Toen Asōpus deze dochter zocht en van Sisyphus vernomen had, wie haar geroofd had, vervolgde hij Zeus en wilde hij met hem strijden, maar Zeus verjoeg hem met den bliksem, waardoor hij in zijn bedding werd teruggedreven.

Asparagium, stad in Illyria, nabij Dyrrhachium,

Aspasia, Ἀσπασία, 1) van Milētus, dochter van Axiochus, kwam naar Athene en wist daar door hare schoonheid, verstand, geestigheid en bekwaamheden ieders aandacht te trekken. De voornaamste mannen, ook Socrates, zochten haar omgang, en Pericles verstiet om harentwille zijne gemalin. Door hem oefende zij, naar men zeide, ook op de staatszaken grooten invloed uit, het is echter slechts scherts wanneer Aristophanes beweert dat zij den oorlog met Samus en den peloponnesischen oorlog veroorzaakt zou hebben. De vijanden van Pericles klaagden haar aan van ἀσέβεια, maar zijne welsprekendheid, die zich bij deze gelegenheid in al hare kracht vertoonde, bewerkte dat zij vrijgesproken werd. Na zijn dood huwde zij met den demagoog Lysicles, die door haar grooten invloed kreeg.—2) van Phocaea, dochter van Hermotīmus, eigenlijk Milto geheeten, minnares van den jongeren Cyrus, die haar om hare schoonheid en verstand den naam Aspasia gaf. Na den slag bij Cunaxa viel zij in handen van Artaxerxes, en toen zijn zoon Darīus haar aan hem betwistte, maakte hij haar priesteres van Anaītis. V. s. was dit de reden waarom Darīus tegen zijn vader opstond, wat hij met zijn leven boette.

Aspasii, Ἀσπάσιοι, indisch volk ten N. van den Cophen, daar, waar de Choaspes er in uitstroomt.

Aspendus, Ἄσπενδος, welvarende stad in Pamphylia, aan den Eurymedon, oorspronkelijk eene argivische volksplanting.

Asphaltītes lacus, de Doode zee in het zuiden van Palaestina, waarin zich de Jordaan stort.

Asphodelus, ἀσφόδελος, een plant met kleine knollen aan den wortel, die in de oudste tijden, en later nog door de armen, gegeten werden. Men plantte ze op de graven en meende dat zich door de onderwereld een groot stuk land uitstrekte dat daarmede beplant was.

Ἀσπίς, z. Clipeus.

Aspis, Ἀσπίς, kaap en stad, oostelijk van Carthago, gesticht door Agathocles, den tyran van Syracuse, in den eersten punischen oorlog tijdelijk door de Romeinen bezet (256) en sedert Clupea genoemd. In 46 werd het tegelijk met Carthago Romeinsche kolonie.

Asplēdon, Ἀσπληδών, oude stad der Minyers in Boeotia, ten Noorden van het meer Copaïs.

Asprēnas (L. Nonius), schoonzoon van Varus en een der weinigen, die uit den slag in het Teutoburgerwoud ontkwamen. Later (in 14 n. C.) was hij proconsul van Africa. Hij was een groot vriend van Augustus.

Assa, Assēra, Ἄσσα, Ἄσσηρα, stad op Chalcidice, aan de Singitische golf.

Assacēni, Ἀσσακηνοί, indische stam in het Indus-gebied, aan de Westzijde, ten N. van den Cophen, verwant met de Astacēni.

Assaracus, Ἀσσάρακος, zoon van Tros, overgrootvader van Aenēas.

Asser, in het algemeen een balk of boom of dikke lat, b.v. de draagboomen van een draagstoel, doch altijd een bewerkt en geen ruw stuk hout. De asser in den zeestrijd was een aries in het klein, een balk, die aan touwen in het want hing en door zijn beuken het want of den romp van het vijandelijk schip moest vernielen.

Assertor. In eene causa liberalis, d.i. een geding over de vraag, of iemand vrij of slaaf was, kon de persoon, wiens vrijheid betwist werd, niet als zijn eigen verdediger optreden. Hiertoe was een assertor noodig, iemand, die rechtspersoonlijkheid bezat en staande hield, dat de betwiste persoon een vrije was, bij welke verklaring hij zijne hand of een staf (festuca of vindicta geheeten) op diens hoofd legde. Dit komt voor bij de manumissio vindictā; voor assertor fungeerde vaak een lictor (zie manumissio no. 1). Vanhier de uitdrukking aliquem manu asserere in libertatem = iemands vrijheid verdedigen. Ook asserere in servitutem, een als vrij beschouwd man als zijn slaaf opeischen.

Assessor. Wanneer te Rome aan iemand werd opgedragen, als iudex in eene rechtzaak uitspraak te doen, eischte de gewoonte, dat hij eenige vrienden uitnoodigde, de zitting bij te wonen en hem als consilium met hun raad bij te staan. Evenzoo vormden de stadhouders in de provinciën bij hunne rechtspraak een consilium uit hunne officieren. Onder de keizers evenwel kwam meer en meer de geheele rechtspraak in handen der overheden, die geregeld een vasten bijzitter kozen, assessor geheeten, gewoonlijk een rechtskundige, die de geheele zaak instrueerde, en het vonnis opstelde.

Assēsus, Ἀσσησός, stad in Ionia, bij Milētus, met een Athēna-tempel.

Assidui, gezeten burgers, werden te Rome die burgers geheeten, die in eene der vijf classes waren ingeschreven, in tegenstelling der proletarii.

Assignationes viritanae, zie Colonia no. 2.

Assōrus, Ἄσσωρός, stad op Sicilia, ten N.O. van Henna.

Assus, Ἄσσος, aeolische stad aan de Zuidkust van Troas, beroemd door voortreffelijke tarwe en door eene steensoort, lapis Assius, die de voorwerpen deed versteenen en daarom σαρκοφάγος genoemd werd. Men maakte er o. a. lijkkisten van.

Assyria, Ἀσσυρία. Onder dezen naam kan men vooreerst het groote oud-assyrische rijk verstaan, dat eenmaal zich over Armenia, Media, Persis, Babylonia, Mesopotamia, Syria, Phoenīce en Palaestīna uitstrekte en 672–656 zelfs over Aegypte heerschte, doch vervolgens uiteenspatte en omstreeks 606 met de verwoesting der hoofdstad Niniveh te gronde ging. Zie Ninus.—Het landschap Assyria in engeren zin omvatte ongeveer de streek tusschen den Tigris en het Zagrus- of Choatrasgebergte ten W. en ten O., en Babylonia en Armenia ten Z. en ten N. Na den val van het oud-assyrische rijk maakte het achtereenvolgens een deel uit der medische, perzische, macedonische, syrische, parthische en nieuw-perzische rijken.

Asta, 1) stad in Liguria, rom. kolonie, aan den Tanarus, een zijtak van den Padus (Po). Tegenwoordig Asti.—2) rom. kolonie in Baetica, nabij Gades (Cadix).

Astaboras, Ἀσταβόρας, thans Atbara, zijtak van den Nijl, in Aethiopia.

Astacēni, Ἀστακηνοί, indisch volk, aan den benedenloop van den Cophen, verwant met de Assacēni.

Astacus, Ἀστακός, 1) stad in Acarnania aan de Ionische zee.—2) megarensische kolonie in Bithynia, aan een inham der Propontis; zij werd door de Atheners versterkt en Olbia genoemd, door Lysimachus verwoest, doch door Nicomēdes I herbouwd en onder den naam van Nicomedēa tot de prachtige hoofdstad van Bithynia gemaakt.

Astapa, Ἄσταπα = Ostippo.

Astapus, Ἀστάπους, zijtak van den Nijl in Aethiopia. Tusschen dezen en den Astaboras ligt het schiereiland Meroe.

Astarte, Syria dea, Ἀστάρτη, Συρία θεός, phoenicische godin, die in het Oosten hoog vereerd werd; vooral bekend is haar tempel te Tyrus. De Grieken vergeleken haar met Aphrodīte.

Asteria, Ἀστερία, dochter van Coeüs en Phoebe. Om aan de liefkoozingen van Zeus te ontkomen, stortte zij zich, in de gedaante van een kwartel, in zee en veranderde in een eiland, dat eerst haar naam droeg, later Ortygia, en eindelijk Delus genoemd werd.

Asterion, Ἀστερίων, zoon van Teutamus, koning van Creta, die met Eurōpa huwde en hare kinderen, Minos, Radamanthys en Sarpēdon, als de zijne opvoedde.

Asterope, Ἀστερόπη, z. Aesacus.

Astrabacus, Ἀστράβακος, een oud-laconisch heros. De spartaansche koning Demarātus was, volgens het verhaal zijner moeder, een zoon van Astrabacus of van Aristo.

Astraea, Ἀστραία, dochter van Zeus en Themis of van Astraeus en Eos, godin der gerechtigheid, die in de gouden eeuw op aarde onder de menschen leefde. In de zilveren eeuw verscheen zij nog nu en dan, maar toen de verdorvenheid der menschen toenam, verliet zij, hoewel later dan alle andere goden, eindelijk ook de aarde en bleef sedert, als het sterrenbeeld de Maagd, aan den hemel.

Astraeus, Ἀστραῖος, zoon van Crīus en Eurybia, echtgenoot van Eos, vader der winden en sterren.

Ἀστράγαλοι, dobbelsteenen met vier vlakke zijden en aan twee kanten rond. De vlakke zijden waren met oogen gemerkt, zoodat 1 en 6, 3 en 4 tegenover elkander stonden. Men wierp met vier steenen; de beste worp, wanneer 1, 3, 4 en 6 boven lagen, heette Ἀφροδίτη, Μίδας, Ἡρακλῆς, de slechtste, wanneer alle vier éénen boven lagen, heette κύων. Zie Alea.

Ἀστυνόμοι, overheidspersonen die te zorgen hadden voor politie, straatreiniging, handhaving der bouwverordeningen, enz. Te Athene waren er tien, vijf voor de stad en vijf voor den Piraeus. Ze komen sinds de 4de eeuw voor.—Ook bijnaam van verschillende goden als beschermers der steden.

Astura, riviertje in Latium, met eene gelijknamige stad aan den mond er van.

Asturia, Ἀστουρία, landstreek in het Noorden van Tarraconensis, met de hoofdstad Asturica Augusta (Astorga). De Astures waren een woest bergvolk, in het tegenw. Asturië en noordelijk Leon.

Astyages, Ἀστυάγης, zoon van Cyaxares, laatste koning der Mediërs (585–550), grootvader van Cyrus, die hem van den troon stiet en het perzische rijk stichtte, z. Alyattes.

Astyanax, Ἀστυάναξ, zoon van Hector en Andromache. Zijn eigenlijke naam was Scamandrius, maar ter eere van zijn vader noemde het volk hem Astyanax (heer der stad). Na de verovering van Troje werd hij, hoewel nog een kind, van den muur geworpen.

Astydamas, Ἀστυδάμας, 1) zoon van Morsimus. Hij zou 240 treurspelen gedicht hebben, waarvan 15 den eersten prijs behaalden. In zijn jeugd was hij een leerling van Isocrates.—2) zoon van den vorigen, treurspeldichter.

Astydamēa, Ἀστυδάμεια, gemalin van Acastus.

Astyoche, Ἀστυόχη, dochter van Actor, moeder van Ascalaphus en Ialmenus.—2) dochter van Laomedon, gehuwd met Telephus. Omgekocht door een gouden wijnstok, overreedde zij haar zoon Eurypylus, aan de verdediging van Troje deel te nemen.

Astypalaea, Ἀστυπάλαια, stad en eiland der Sporaden, in de Aegeïsche zee ten O. der Cycladen.

Astyra (gen. ae), τὰ Ἄστυρα, stad in Mysia bij Antandrus, aan de golf van Adramyttium met een tempel van Artemis Astyrēne. Ook een plaatsje bij Abȳdus.

Ἀσυλία, door de wet gewaarborgde veiligheid voor slaven en misdadigers, gewl. verbonden aan het verblijf in zekere tempels of heiligdommen. In den keizertijd werd dit recht, dat aan vele tempels toekwam, omdat het tot misbruiken aanleiding gaf, beperkt en gedeeltelijk opgeheven. Ook werd soms van staatswege aan vreemdelingen ἀσυλία verzekerd, waardoor zij evenzeer als de burgers tegen aanvallen op hun persoon en eigendom beschermd waren.

Atabulus, naam in Apulia voor den uit Afrika overwaaienden verzengenden Sirocco (Zuidenwind).

Atabyris, Atabyrius, Ἀτάβυρις, Ἀταβύριον ὄρος, hooge berg op het eiland Rhodus, met een beroemden tempel van Zeus Atabyrius.

Atagis, zie Athesis.

Atalante, Ἀταλάντη, uit Arcadië, dochter van Iasus en Clymene. Haar vader, die liever een zoon gehad had, liet haar terstond bij hare geboorte te vondeling leggen; zij werd door eene berin gezoogd, groeide op te midden van jagers en werd zelve eene buitengewoon vlugge, sterke en moedige jageres. Zij nam deel aan de calydonische jacht en bracht aan het zwijn de eerste wond toe; op grond daarvan kende Meleager, die door hare schoonheid getroffen was, haar den prijs der overwinning toe, en Atalante, hierdoor gestreeld, stemde er in toe zijne vrouw te worden, terwijl zij vroeger tal van huwelijksaanzoeken had van de hand gewezen. Ook aan den Argonautentocht zou zij hebben deelgenomen of willen deelnemen.—V. a. was het niet Meleager, maar Milanion, die door zijn trouwe liefde haar hart wist te winnen, hoewel zij ook voor hem lang koud bleef.—V. a. was Atalante de dochter van den boeotischen koning Schoeneus, en had zij verklaard alleen hem te zullen huwen, die haar in den wedloop zou overwinnen. Reeds velen hadden den strijd gewaagd, maar waren overwonnen en gedood, totdat Milanion of Hippomenes door de hulp van Aphrodīte de overwinning behaalde. De godin had hem namelijk drie gouden appels gegeven, waarvan hij onder het loopen telkens een voor de voeten van Atalante wierp; deze bukte om de prachtige kleinoden op te rapen, maar verloor daardoor zooveel tijd, dat haar minnaar, voor wien zij intusschen zelve ook liefde had opgevat, het eerst het doel bereikte.—Atalante en haar echtgenoot werden later in leeuwen veranderd, omdat zij een aan Cybele gewijd bosch ontheiligd hadden. Hun zoon was Parthenopaeus.

Atalante, Ἀταλάντη, 1) eilandje op de kust van Locris, nabij de stad Opus.—2) rotseilandje ten Oosten van Salamis.—3) stad in Macedonia aan den Axius.

Atanagrum, stad der Ilergetes in Tarraconensis, door Scipio in 218 verwoest.

Atarantes, Ἀτάραντες, volksstam in het midden van Africa, tusschen de Garamantes en de Atlantes.

Atarbēchis, Ἀτάρβηχις, stad in Beneden-Aegyptus, in de landstreek Prosopītis, met een beroemden tempel der aegyptische Aphrodite (Hathor).

Atargatis, z. Dercetis.

Atarneus, Ἀταρνεύς, stad op de kust van Aeolis tegenover Lesbus, op den berg Cane. Aristoteles vertoefde hier eenigen tijd (348–345) bij den tyran Hermēas.

Atax, Ἄταξ, thans Aude, een kustriviertje, dat zich in den sinus Gallicus (golf v. Lyon) stort. Aan den Atax lagen de steden Carcaso (Carcassonne) en Narbo Martius (Narbonne). De bewoners, die tot de Volcae Tectosages behoorden, werden naar de rivier ook Atacīni genoemd, zooals de letterkundige P. Terentius Varro Atacinus, die in 82 te Narbo geboren werd.

Ate, Ἄτη, dochter van Zeus of van Eris, godin der blinde drift, die eens zelfs Zeus tot een onberaden eed verleidde. Tot straf werd zij van den Olympus op aarde geslingerd, waar zij met lichten tred over de hoofden der menschen zweeft, terwijl zij hen tot kwaad verleidt, maar hen straft wanneer zij het bedreven hebben.

Atēii. 1) C. Ateius Capito, naam van een volkstribuun, die het den consuls C. Pompeius en M. Licinius Crassus in hun tweede consulaat (55) zeer lastig maakte en later door den censor App. Claudius Pulcher (zie Claudii no. 15) berispt werd wegens leugenachtige auspicia.—2) C. Ateius Capito, beroemd rechtsgeleerde te Rome ten tijde van Augustus en Tiberius. Hij stichtte eene rechtsgeleerde school, die niet minder vermaard werd dan die van zijn tegenstander Q. Antistius Labeo. Terwijl Labeo aan de rechtsstudie eene meer philosophische richting gaf en den strengen geest der oud-rom. wetgeving huldigde, was Capito’s richting meer historisch en nam hij meer het gewoonterecht tot grondslag, zooals het zich in den loop der tijden had ontwikkeld. Zie Sabiniani.—3) Ateius, bijgenaamd Praetextātus, een atheensch letterkundige van naam, een vriend van Asinius Pollio en van Sallustius.

Ἀτέλεια, vrijstelling van alle of van bepaald aangewezen diensten of betalingen ten behoeve van den staat, vooral van liturgieën.

Atella, oud-oscische stad in Campania tusschen Capua en Neapolis, later romeinsch municipium, vooral bekend door de Atellānae fabulae.

Atellānae fabulae, ook wel Osci ludi genoemd, eene soort van landelijke kluchtspelen, waarin boert en spot den boventoon voerden. Zij werden meestal opgevoerd in de volkstaal of in een plattelandsdialect, dikwerf grof en plomp; het doel was dan ook niet fijn of geestig te wezen, maar de toeschouwers te laten lachen. Zij kunnen vergeleken worden met Jan Klaassen- of Harlekijnskluchten. Er kwamen eenige vaste rollen in voor, zooals Maccus, een domme, vraatzieke hansworst of Pierrot, Pappus, een soort van vader Pantalon, enz. In den beginne waren het slechts schetsen, die op het tooneel door improvisatie verder werden uitgewerkt; later werden ook uitgewerkte stukjes geschreven. Soms werden zij ook als nastukjes (exodia) na een drama gegeven. In de Atellanae als speler op te treden, werd den rom. burger niet onwaardig geacht; zij werden opgevoerd door vrijgeboren rom. jongelieden.

Aternia Tarpeia (lex) de multis, 454, van de consuls M. Aternius Varus Fontinālis en Sp. Tarpeius Montānus Capitolīnus, dat het aan alle magistraten zou vrijstaan, boeten tot een zeker bedrag in vee op te leggen, terwijl hoogere boeten alleen door de comitia tributa konden worden opgelegd. De multa suprema was 2 schapen en 30 ossen. Voor de boete in vee werd in 430 door de lex Iulia Papiria (z. a.) eene evenredige geldboete in de plaats gesteld.

Aternum (ook Ostia Aterni geheeten) aan de Adriatische zee, havenstad der Marrucīni, Vestīni en Peligni, drie kleine stammen tusschen Picēnum en Samnium.

Aternus, riviertje, dat bij Aternum in zee valt.

Atesis = Athesis.

Ateste, rom. kolonie in het land der Veneti, aan de Athesis (Etsch) gelegen. Thans Este.

Athamania, Ἀθαμανία, landstreek in Epīrus op de grenzen van Thessalia, met de hoofdstad Argithea. De Athamānes, Ἀθαμᾶνες, stonden op een zeer lagen trap van beschaving.

Athamantiades, Ἀθαμαντιάδης, Palaemon, zoon van Athamas.

Athamantis, Ἀθαμαντίς, Helle, dochter van Athamas.

Athamas, Ἀθάμας, zoon van den thessalischen Aeolus, koning van Orchomenus in Boeotië. Hij was gehuwd met de godin Nephele en had bij haar twee kinderen, Phrixus en Helle; hij nam echter nog eene andere vrouw, Ino, de dochter van Cadmus, waarom Nephele hem verliet. Ook Ino kreeg bij Ath. twee kinderen, Learchus en Melicertes, voor de kinderen van Nephele was zij echter eene slechte stiefmoeder en zelfs bewoog zij Ath. hen aan Zeus Laphystius te offeren, maar Nephele zond hun een ram met gouden vacht, waarmede zij uit het land vluchtten. Toen dit offer alzoo mislukt was, zoude Ath. zelf geofferd worden, maar ook dit werd door Heracles belet (z. Cytissorus). Later werd hij door Hera, die vertoornd was op Ino, omdat zij Dionȳsus had opgevoed, zoo razend gemaakt, dat hij Learchus doodsloeg en Ino voor hem moest vluchten en zich met Melicertes in zee stortte. Met bloedschuld beladen moest Ath. vluchten, hij vestigde zich in Phthiōtis, huwde met Themisto, die hem vier kinderen schonk, en stichtte de stad Halus.

Athanagia = Atanagrum.

Athanasius, geb. te Alexandrië in 295 n. C., nam aan het concilie van Nicaea (325 na C.) een zóó werkzaam aandeel, dat hij in 326 benoemd werd tot opvolger van Alexander als bisschop van Alexandrië. Toen hij tegen het bevel van keizer Constantijn den tot ketter verklaarden Arīus uit de kerk weerde, werd hij verbannen. Na ’s keizers dood keerde hij naar Alexandrië terug, doch werd door den nieuwen keizer Constantius andermaal in ballingschap gezonden. Door bemiddeling van den bisschop van Rome, Julius I, werd hij in zijn ambt hersteld, doch later voor de derde maal gebannen, tot hij eindelijk, onder Joviānus, voor goed terugkwam (366 n. C.). Hij stierf te Alexandrië in 373. Hij heeft vele geschriften nagelaten, waarvan sommige voor de geschiedenis van zijn tijd belangrijk zijn.

Ἀθάνατοι, eene keurbende van 10,000 man in het perzische leger, zoo genoemd omdat zij, wanneer er iemand aan ontviel, terstond weder voltallig gemaakt werd door anderen, die te voren daarvoor waren aangewezen.

Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid

Подняться наверх