Читать книгу Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid - Johan George Schlimmer - Страница 8

Оглавление

Ampelius (L.), schrijver uit den keizertijd van een boek, getiteld liber memorialis, dat in het kort handelt over kosmographie, geographie, mythologie en geschiedenis.

Ampelus, Ἄμπελος, Satyr uit het gevolg van Dionȳsus, die in een wijnstok veranderd werd.

Ampelus, Ἄμπελος, naam van drie kapen, op Chalcidice, op Samus en op de oostkust van Creta.

Ampelusia, kaap van Mauretania nabij het fretum Gaditanum (straat van Gibraltar).

Amphēa, Ἄμφεια, grensstad van Messenia. De roof van laconische meisjes, in den nabijgelegen tempel van Artemis door messenische jongelingen gepleegd, deed den eersten messenischen oorlog uitbreken.

Amphianax, Ἀμφιάναξ, koning van Lycië. Hij gaf aan Proetus, die door Acrisius uit Argolis verdreven was, zijne dochter tot vrouw en voerde hem naar zijn vaderland terug. Sedert bleef hij in Tiryns wonen, dat de Cyclopen voor hem met een muur omgaven.

Amphiaraides, Ἀμφιαραΐδης, Alcmaeon, de zoon van Amphiarāus.

Amphiarāus, Ἀμφιάραος, zoon van Oïcles of Apollo en Hypermnestra, beroemd argivisch profeet en dapper held, zooals hij bij de calydonische jacht en bij den Argonautentocht toonde. Hij had eerst Adrastus uit Argos verdreven, maar later verzoenden zij zich en huwde Amph. met Eriphȳle, de zuster van Adrastus, bij wie hij twee zoons, Alcmaeon en Amphilochus, en twee dochters, Eurydice en Demoanassa, had. Toen Adrastus den tocht tegen Thebe ging ondernemen, hield Amph. zich schuil, daar hij voorzag dat hij zou omkomen, indien hij aan dien tocht deel nam. Maar Eriphyle, omgekocht door het gouden halssnoer van Harmonia, verried hem en dus was hij genoodzaakt mede te gaan. Voor zijn vertrek droeg hij aan zijn zonen op hem te wreken. In weerwil van zijne heldendaden werd Amph. toch bij de vlucht van de belegeraars meegesleept en zou hij in de handen der vijanden gevallen zijn, zoo niet Zeus de aarde door een bliksemstraal had doen opensplijten, zoodat de vrome held door de opening verzwolgen werd. Bij Orōpus, waar hij als god uit de aarde opgestegen zou zijn, was later een zeer rijke tempel, waarbij de bron van Amph. gelegen was, met een beroemd orakel. Zij die dit orakel kwamen raadplegen, offerden een zwarten ram en sliepen ’s nachts in den tempel op de vacht daarvan; in hunne droomen ontvingen zij dan de mededeelingen van den god. Ook bij Thebe waar hij in de aarde verdwenen was, en op andere plaatsen waren tempels van Amph.

Amphicaea, Amphiclēa, Ἀμφίκαια, Ἀμφίκλεια, stadje in Phocis, aan den noordelijken voet van den Parnassus gelegen.

Amphictyon, Ἀμφικτύων, 1) koning van Athene. Hij huwde met eene dochter van den attischen koning Cranaüs en verdreef zijn schoonvader om in zijne plaats te regeeren, maar na twaalf jaren werd hij op zijne beurt door Erichthonius verjaagd. Aan de gastvrije ontvangst die Dionȳsus bij hem ten deel viel, schreef men de verplaatsing van den Dionysusdienst van Eleutherae naar Athene toe.—2) zoon van Deucalion en Pyrrha, de stichter van het Amphictyonenverbond.

Amphictyones, Ἀμφικτύονες, zooals gewoonlijk geschreven wordt, of Ἀμφικτίονες, zooals waarschijnlijk de juistere spelling is, heetten de volken, die rondom een voornamen tempel woonden, wanneer zij zich tot een verbond (Amphictyonie, Ἀμφικτυονία) vereenigd hadden, waarvan het doel was dit heiligdom te beschermen. Uit zulk eene overeenkomst ontstonden licht weder andere betrekkingen, vooral verbonden zich de leden der Amphictyonie tegenover elkander zekere regels van het volkenrecht in acht te nemen. De beroemdste Amphictyonie is die van Delphi en Thermopylae, die dikwijls kortweg de Amphictyonie genoemd wordt. Zij bestond uit twaalf volken met hunne koloniën, (Thessaliërs, Boeotiërs, Doriërs, Ioniërs, Perrhaeben, Magneten, Locriërs, Oetaeërs of Aenianen, phthiotische Achaeërs, Maliërs, Phocensers, Dolopen). Dit zeer oude verbond belastte zich voornamelijk met het beheer en de verdediging van den delphischen tempel en later ook van de pythische spelen; ter bespreking van de gemeenschappelijke aangelegenheden hield het jaarlijks twee vergaderingen, in het voorjaar en in het najaar, te Delphi en te Anthēla bij den tempel van Demēter Amphictyonis. Elk der twaalf leden van het verbond zond naar zulk eene vergadering (συνέδριον) zijne afgevaardigden, die deels ἱερομνήμονες, deels πυλαγόραι genoemd worden, hoewel het niet bekend is, in welke betrekking die twee soorten van afgevaardigden tot elkander stonden. Misschien vormden de eerstgenoemden een soort permanent bestuur, terwijl de πυλαγόραι alleen als afgevaardigden de vergaderingen bezochten. Gehoorzaamheid aan de besluiten der vergadering werd, zoo noodig, door de verbonden staten met geweld afgedwongen, en meer dan eens in den loop der geschiedenis werden zij tot den zoog. heiligen oorlog opgeroepen (z. Phocis en Amphissa). Sedert den macedonischen tijd schijnt het aanzien van het verbond gedaald te zijn, en Augustus voerde eene nieuwe organisatie in, waarbij de stemmen geheel willekeurig verdeeld werden.—Verder worden nog genoemd de Amphictyonieën van Calaurīa, van Onchestus en van Delus.

Amphidamas, Ἀμφιδάμας = Iphidamas no. 1.

Αμφιδρόμια, een huiselijk feest, dat eenige dagen na de geboorte van een kind gevierd werd. Na verschillende reinigingsplechtigheden werd de jonggeborene door een van de vrouwen, gevolgd door de andere feestgenooten, in snellen pas rondom den haard gedragen, waarop een maaltijd volgde, waartoe vrienden en bloedverwanten bijdragen plachten te zenden. Bij deze gelegenheid verklaarde de vader of hij zich al of niet met de opvoeding van het kind wilde belasten.

Amphilochia, Ἀμφιλοχία, berglandschap ten Oosten der ambracische golf, eerst tot Acarnania, later tot Aetolia behoorende, en bewoond door een epirotischen stam. De hoofdstad heette Argus Amphilochicum.


Amphilochus, Ἀμφίλοχος, zoon van Amphiarāus en Eriphȳle. Hij trok met de Epigonen tegen Thebe op, hielp Alcmaeon bij het dooden hunner moeder en nam ook deel aan den tocht tegen Troje. Hij was een beroemd waarzegger en deed na afloop van den trojaanschen oorlog met Calchas en Mopsus een reis door Klein-Azië, waar zij verscheiden orakels stichten, o.a. dat te Mallus in Cilicië, waar Amph. Mopsus achterliet, toen hij naar Argos terugkeerde. Doch toen hij later terugkwam en aandeel aan de regeering verlangde, ontstond er tusschen hen een strijd waarbij beiden vielen. Hij of een andere Amph., zoon van Alcmaeon, wordt de stichter van Argos Amphilochicum genoemd. Na zijn dood werd hij te Athene, Sparta, Orōpus, Mallus en andere plaatsen als halfgod vereerd.

Amphīon, Ἀμφίων, zoon van Zeus en Antiope. Met zijn tweelingbroeder Zethus werd hij op den Cithaeron te vondeling gelegd en door herders opgevoed. Later, toen Antiope door haar oom Lycus gevangen gehouden en door Dirce, zijne gemalin, mishandeld werd, zocht zij hare zonen op, die haar wreekten door Dirce aan de horens van een woedenden stier te binden, een lot, dat zij Antiope had toegedacht; op bevel van Hermes spaarden zij Lycus echter, die nu de heerschappij over Thebe aan Amph. afstond. Deze regeerde sedert dien tijd gelukkig en huwde met Niobe (z. a.). V. a. moest hij echter na den dood van Dirce Thebe verlaten en zich naar Athene begeven. Amph. was een beroemd zanger, hij had van Apollo, Hermes of de Muzen een gouden lier gekregen, die hij zoo meesterlijk bespeelde, dat op het geluid de steenen zich van zelven tot een muur vormden, die de stad Thebe omgaf. Hij en Zethus liggen te Thebe in hetzelfde graf en worden daar op gelijke wijze vereerd als de Dioscuren te Sparta. Op verscheidene plaatsen in Boeotië zouden zij steden en orakels gesticht hebben.

Amphipolis, Ἀμφίπολις, stad in dat deel van Macedonië, dat vroeger tot Thracië gerekend werd, op een heuvel in een bocht van de rivier den Strymon gelegen, waaraan de naam ontleend is. Aan den mond van den Strymon lag de haven Eïon. Oorspronkelijk heette het ἐννέα ὁδοί, en schijnt toen reeds eene belangrijke plaats van het landschap Edōnis te zijn geweest. Althans, zoowel van Milētus als van Athēnae uit, werden herhaalde pogingen aangewend, om daar eene volksplanting te stichten; doch de krijgshaftige Edoniërs sloegen de aanvallen af, totdat het in 437 aan de Atheners gelukte, zich van de stad der negen wegen meester te maken. De band tusschen Amphipolis en Athene was echter nooit sterk, daar onder de volksplanters betrekkelijk weinig geboren Atheners waren. In 424 viel het in handen van den Spartaan Brasidas, die in 422 met den Athener Cleon hier sneuvelde. In 358 kwam Amphipolis in het bezit van Philippus van Macedonië, voor wien het door het bezit der rijke goud- en zilvermijnen in den nabijgelegen mons Pangaeus eene groote aanwinst was; onder de Romeinen werd de stad hoofdplaats van eene der vier republieken, waarin Macedonia na Perseus’ nederlaag tijdelijk werd verdeeld.


Amphiprostylus, ἀμφιπρόστυλος, tempel of ander gebouw met een open portaal vóór en achter zooals op nevenstaande teekening is aangegeven.

Amphis, Ἄμφις, blijspeldichter uit het middelste tijdperk der comedie, die in zijne 26 stukken meerendeels maatschappelijke toestanden tot onderwerpen koos.

Amphissa, Ἄμφισσα, stad der ozolische Locriërs op eene door bosschen ingesloten hoogvlakte. Doordat de inwoners beschuldigd werden, landerijen in bezit genomen te hebben, die aan den delphischen tempel toebehoorden, ontstond de laatste heilige oorlog (340–339), waarin Philippus van Macedonië Amphissa verwoestte, doch zich tevens van de phocensische bergvesting Elatēa meester maakte. Later werd Amphissa herbouwd en onder de romeinsche heerschappij was het eene civitas libera.


Amphitheātrum, ἀμφιθέατρον, rond of ovaalrond gebouw, met open binnenruimte, voornamelijk bestemd voor dieren- en gladiatorengevechten. De buitenmuur bestond uit twee of meer rijen bogen of arcaden boven elkander, meestal zóó, dat de verschillende verdiepingen door zuilen van verschillende bouworden gedragen werden. In het midden van de binnenruimte was de arēna, het strijdperk, omgeven door de zitplaatsen voor de toeschouwers. Deze arena was door een muur omringd, waarin verschillende deuren, die toegang gaven tot de hokken der wilde dieren en tot het lijkenhok, waarheen de lijken der gedoode zwaardvechters werden gesleept. Deze laatste deur werd porta Libitīna geheeten, naar Libitīna, de oud-italische doodsgodin. Boven den ringmuur verhief zich veiligheidshalve nog een stevig traliewerk. Onmiddellijk achter dit traliewerk had men het podium (A), een balcon of loge voor overheden en senatoren en vreemdelingen van rang. Hierachter kwamen gewoonlijk in drie rangen, caveae, de overige zitplaatsen, trapsgewijze opklimmende. Deze rangen verhieven zich weder verdiepingsgewijze boven elkander en werden gescheiden door muren (baltei), die ze als gordels omgaven, zoo dat in elken balteus de poorten (B, C) waren, die toegang verleenden tot den daarvoor gelegen rang. Geheel in de hoogte achteraan was nog eene overdekte galerij (D) voor vrouwen. Overigens waren de zitplaatsen onder den blooten hemel; doch tot beschutting tegen zonneschijn en regen werden boven de hoofden zeilen (vela, velaria) uitgespannen, die door masten omhoog werden gehouden. De zitplaatsen werden door gangpaden in wigvormige afdeelingen, cunei, gesneden. Wij hebben hierboven voor de duidelijkheid gesproken van rangen; daarbij denke men slechts aan verschil van plaats, niet van stand of prijs; want de spelen waren geschenken, aan het volk aangeboden, en de toegang was derhalve kosteloos.—De amphitheaters dagteekenen uit de eerste eeuw v. Chr.; het eerste van steen werd eerst tijdens Augustus opgericht door Statilius Taurus. Het grootste is het amphitheatrum Flavium, door Vespasianus begonnen en in 80 na Chr. door Titus ingewijd, met 50000 zitplaatsen. Een gedeelte er van is nog te Rome in wezen en bekend als il Colosseo (onderste gravure).


Amphitrīte, Ἀμφιτρίτη, eene Nereïde. Poseidon dong naar hare hand, maar daar zij ongehuwd wilde blijven, vluchtte zij naar Atlas, die haar verborg. De dolfijn van Poseidon spoorde haar echter op en zoo werd zij de gemalin van den god, wien zij drie kinderen baarde, Triton, Rhode en Benthesicȳme. Haar naam wordt dikwijls als personificatie van de zee gebruikt.

Amphitryo, Ἀμφιτρύων, zoon van koning Alcaeus van Tiryns. Toen de Taphiërs de kudde van zijn oom Electryon geroofd hadden en deze ten strijde trok om ze terug te halen, gaf hij zijn rijk aan Amph. met de belofte, dat hij hem, wanneer de roof gewroken zou zijn, zijne dochter Alcmēne tot vrouw zoude geven. Door een noodlottig toeval doodde Amph. zijn oom voordat de oorlog beslist was, waarom hij door Sthenelus uit Tiryns verjaagd werd; hij ging naar Thebe en Alcmēne volgde hem. Creon, zijn moeders broeder, reinigde hem van zijn bloedschuld en beloofde hem hulp tegen de Taphiërs, wanneer hij den wilden vos, die toen het land verwoestte, wist te vangen of te dooden. Hoewel de vos volgens een orakel niet ingehaald konde worden, nam Amph. die taak op zich en leende van een Athener, Cephalus, een hond, die alles konde inhalen. Zeus veranderde beide dieren in steenen, waarop Creon de toegezegde hulp verleende. Amph. veroverde Taphus en schonk het rijk aan Cephalus, terwijl hij naar Thebe terugkeerde en met Alcmēne huwde, bij wie hij vader werd van Iphicles. Hij sneuvelde in een slag tegen de Minyers.

Amphitryoniades, Ἀμφιτρυωνιάδης, Heracles, als zoon van Alcmēne, de gemalin van Amphitryo.


Amphora, ἀμφορεύς, ἀμφιφορεύς, soort van groote kruik met twee ooren, van onder in een punt uitloopende, zoodat zij niet kon blijven staan zonder steun. Wilde men eene kostbare amphora op een pronktafeltje zetten, dan moest er in het blad een gat of eene uitholling zijn. Voornamelijk dienden de amphorae tot bewaring van wijn. Ook werd amphora gebruikt als maat voor natte waren = ruim ¼ hectoliter, waaruit blijkt, dat men zich de amphora niet te klein moet voorstellen. Soms heeft zij een tuit.

Amphoterus, Αμφότερος, 1) z. Acarnan.—2) broeder van Craterus, bevelhebber op de vloot van Alexander.

Amphrȳsus, Ἄμφρυσος, 1) riviertje in Z.O. Thessalia, dat in de Pagasaeische golf uitstroomt, en aan welks oevers Apollo de kudden van Admētus weidde. Daarom spreekt Vergilius van Amphrysia vates = Sibylla.—2) = Ambrosus.

Ampia Labiēna (lex) de Cn. Pompeio, 63, een plebisciet van de volkstribunen T. Ampius Balbus en T. Labienus, waarbij aan Pompeius werd toegestaan, bij de openbare spelen een lauwerkrans te dragen en zich bij de circensische spelen in liet gewaad van een zegepralend veldheer te vertoonen.

Ampii, plebejisch geslacht.

Ampliatio, verdaging van de verdere behandeling eener rechtzaak. Zie Acilia (lex) de repetundis.

Ampsāga, kustrivier in Noord-Africa, waaraan Cirta lag. Sedert 25 vormde ze de westgrens van de nieuwe provincie Numidia of Africa Nova.

Ampsanctus lacus, meertje bij Aeculānum in Samnium. Er stegen verpestende dampen uit op; daarom hield men het voor een van de ingangen tot de onderwereld.

Ampsivarii, volk aan de Beneden-Eems. Ten tijde van Nero werden ze door de Chauken uit hun land gejaagd, en wilden toen een strook lands aan den rechter oever van den Rijn in bezit nemen, dien eerst de Chamaven, daarna de Tubanten en Usipii en ten slotte de Friezen voor een korten tijd bezet hadden. Dit stonden de Romeinen niet toe, en na lang ronddolen werden nu de Ampsivarii door de omwonende stammen bijna geheel vernietigd. Wat er van over bleef, vormde later een onderdeel van de Franken.

Ampulla, flesch of karaf. Men vond ze evenals nu in allerlei vormen of fatsoenen, tot de met leder omwonden jacht- of reisflesch toe. Ook het latijnsche woord voor λήκυθος (z.a.).

Ampycides, Ἀμπυκίδης, Mopsus, zoon van den Lapithe Ampyx.

Amulius, de broeder van Numitor, die dezen van de regeering over Alba Longa beroofde en Romulus en Remus in den Tiber liet werpen.

Amyclae, Ἀμύκλαι, 1) stad in Laconica, ten Z.O. van Sparta. Ook na de dorische verovering bleef te Amyclae nog bijna twee eeuwen lang een achaeïsch staatje gevestigd, tot eindelijk de Spartanen bij verrassing de stad bezetten. Hier behoort de mythe te huis van Leda en de zwaan; de Dioscuren worden ook wel Amyclaei fratres genoemd.—2) stad in Latium, ook Amunclae geheeten, in het gebied van Fundi, tusschen Tarracīna en Caiēta (Gaëta) aan de kust gelegen, in eene moerassige streek, doch door de inwoners verlaten wegens de menigte slangen of adders. Vandaar de woorden tacitae Amyclae.

Amyclaeus, Ἀμυκλαῖος, bijnaam van Apollo, onder welken hij te Amyclae vereerd werd. Daar was een overoud, zeer hoog standbeeld van den god, bestaande uit een rechte metalen zuil, waaraan een met een helm bedekt hoofd, voeten en handen met een boog en lans gezet waren. Later werd het beeld met een kunstig gebouwde kapel omgeven.

Amyclīdes, Ἀμυκλείδης, Hyacinthus, de zoon van Amyclas, koning in Laconië, den stichter van Amyclae.

Amycus, Ἄμυκος, de zoon van Poseidon en de nimf Melië, koning der Bebrycen, dwong alle vreemdelingen, die in zijn gebied kwamen, zich in het vuistgevecht, dat hij had uitgevonden en waarin hij zeer ervaren was, met hem te meten. Door Polydeuces, die met de Argonauten in zijn rijk landde, werd hij overwonnen en gedood of aan een boom gebonden; v. a. kocht hij zijn leven door te zweren, dat hij een bron, die hij tot nu toe voor vreemdelingen gesloten had gehouden, voor ieders gebruik zou openstellen.

Amymōne, Ἀμυμώνη, dochter van Danaüs. Toen zij door haar vader, na zijne aankomst te Argos, werd uitgezonden om water te halen, werd zij door een Satyr aangevallen en door Poseidon gered. Zij vatte liefde voor haar redder op en werd bij hem moeder van Nauplius. De bron Amymōne bij Argos was naar haar genoemd.

Amynander, Ἀμύνανδρος, koning der Athamanen, bondgenoot van de Romeinen en Aetoliërs in de oorlogen tegen Philippus III, (208–205, 200–197). Gedurende den oorlog der Romeinen tegen Antiochus d. G. werd hij door Philippus uit zijn rijk verjaagd (191); hij vluchtte naar de Aetoliërs, die hem eenige jaren later de regeering terug bezorgden. Hoewel hij de partij van Antiochus gekozen had en de consul M’. Acilius Glabrio zijne uitlevering van de Aetoliërs geëischt had, schijnt hij later met de Romeinen weder op vriendschappelijken voet gekomen te zijn.

Amyntas, Ἀμύντας, 1) naam van eenige macedonische koningen, o.a. van den vader van Philippus (Am. III), die in 393 den overweldiger Pausanias van den troon stiet. Hij stierf in 370.—2) bevelhebber eener τάξις in het leger van Alexander d. G., die zich meermalen door dapperheid onderscheidde. Hij werd met zijne drie broeders verdacht van medeplichtigheid aan de samenzwering van Philōtas, maar vrijgesproken; kort daarna sneuvelde hij (330).—3) een Macedoniër, die bij Darius Codomannus in dienst ging en na den slag bij Issus naar Aegypte vluchtte, waar hij spoedig met de Aegyptenaren twist kreeg en gedood werd.—4) schrijver, later veldheer van koning Deiotarus van Galatië. Na den dood van Cassius liep hij met zijne troepen tot Antonius over, die hem tot belooning koning over Galatië maakte (36), welke waardigheid ook Octaviānus hem na den slag bij Actium liet behouden. Hij stierf in 25.

Amyntiades, Ἀμυντιάδης, Philippus van Macedonië, zoon van Amyntas.

Amyntor, Ἀμύντωρ, koning van Eleon in Thessalië, of van de Dolopen, vader van Phoenix, dien hij uit minnenijd vervloekte en verjoeg. Heracles, wien hij den toegang tot zijn gebied geweigerd had, doodde hem.

Amyrtaeus, Ἀμυρταῖος, de moeraskoning, die zich, nadat de opstand van Aegypte tegen Artaxerxes (z. Inarus) bedwongen was, nog geruimen tijd in de moerassen staande hield. Zijn zoon Pausiris behield later de regeering onder perzische heerschappij.

Amythāon, Ἀμυθάων, zoon van Cretheus en Tyro, stichter van Pylus in Messenië, vader van Bias en Melampus.

Amythaonidae, Ἀμυθαονίδαι, zonen en afstammelingen van Amythāon.

Ἀναβαθμοί, eene rij zitplaatsen, die bij wijze van een trap oploopen, ook eene zaal met zulke zitplaatsen, die voor voordrachten, muziekuitvoeringen en dgl. verhuurd werd.

Anacēa, Ἀνάκεια, feest, dat in de meeste achaeïsche en dorische staten en ook te Athene, ter eere der Dioscuren gevierd werd. De Lacedaemoniërs vierden het zelfs wanneer zij in het veld waren.

Anacēum, Ἀνάκειον, tempel der Dioscuren, zooals men in zeer vele steden, ook te Athene, vond.

Anacharsis, Ἀνάχαρσις, een scythisch prins, die uit weetgierigheid groote reizen ondernam, ook in Griekenland kwam, en te Athene met Solon kennis maakte. Hij wijdde zich daar aan de studie der wijsbegeerte en trok de algemeene aandacht door zijn vernuft en zijne eenvoudige leefwijze. In zijn vaderland teruggekeerd, wilde hij griekschen godsdienst en zeden invoeren en werd hij daarom door zijn broeder, koning Saulius, gedood. De brieven en gedichten die zijn naam dragen zijn onecht.

Anacreon, Ἀνακρέων, lyrisch dichter uit Teos. Nadat Ionië door Harpagus onderworpen was (545), begaf hij zich naar Abdēra en later naar Samus, waar hij tot aan den dood van den tyran Polycrates (522) aan diens hof bleef. Vervolgens werd hij door Hipparchus naar Athene geroepen en bleef daar tot den val der Pisistratiden. Waarheen hij later gegaan is, is onzeker; hij stierf 85 jaar oud, te Teos of Abdēra. Van zijne liederen, die door bevalligheid en eenvoudige taal uitmunten en door de ouden hoog geroemd en nog lang na zijn dood veel gezongen werden, bestaan nog slechts eenige overblijfselen; de zoogenaamde anacreontische liedjes (Ἀνακρεοντικά, -τεια) zijn uit den alexandrijnschen tijd afkomstig.

Anactorium, Ἀνακτόριον, kaap en havenstad in Acarnania, aan de invaart der ambracische golf. De stad was een corinthische kolonie. Evenals de bevolking van Ambracia, werd ook die van Anactorium door Augustus naar het door hem gestichte Nicopolis gelokt.

Ἀναδικία = παλινδικία.

Anadyomene, Ἀναδυομένη, de “uit zee opstijgende,” bijnaam der uit het schuim der zee geborene Aphrodite. Zoo werd zij voorgesteld op een schilderij, die voor het meesterstuk van Apelles gold en in den tempel van Asclepius op het eiland Cos hing, waar zij door Augustus voor 100 talenten gekocht en naar Rome medegenomen werd.

Anaea, Ἀναία, stad in Ionia, ten Z. van Ephesus, tegenover Samus.

Anagnia, Ἀναγνία, hoofdstad der Hernici in Latium, op een berg gelegen met schoone omstreken. In 306 viel de stad van Rome af, en werd, na het bedwingen van den opstand door den consul Q. Marcius Tremulus (Marcii no. 18), tot een praefectura gemaakt. Cicero had hier een landgoed, Anagnium.

Anagnostes, Ἀναγνώστης, een slaaf, die zijn heer aan tafel, in het bad en in ledige uren voorlas. Ook iemand die in het openbaar voordrachten houdt. In den christelijken tijd een kerkelijk ambt (= lector).

Anagogia, Ἀναγώγια, een feest dat op den berg Eryx op Sicilië ter eere van Aphrodīte gevierd werd bij gelegenheid van hare jaarlijksche reis naar Libye, vanwaar zij na negen dagen terugkeerde, vgl. Catagogia. Ook op Delus werd een dergelijk feest ter eere van Apollo gevierd.

Anaītis, Ἀναιῖτις, eene godin, die in verscheiden aziatische landen vereerd werd. Hare priesters waren tot een afgesloten stand met eigen bezittingen verbonden. De Grieken zagen in haar een maangodin en identificeerden haar met Aphrodīte of Artemis.

Ἀνακαλυπτήρια, de tweede of derde dag van het huwelijk, waarop de vrouw zich het eerst ongesluierd vertoonde. Ook de geschenken, die op dien dag aan de jonggehuwden gegeven en met een plechtigen optocht naar hunne woning gebracht werden. Ter eere van het huwelijk van Hades en Core werden op Sicilië en elders ἀνακαλυπτήρια gevierd.

Ἀνάκρισις, voorloopig onderzoek, in het bizonder de instructie in een proces, die aan de behandeling voor de rechtbank voorafging en door een magistraat geleid werd. Bij de ἀνάκρισις werden getuigen gehoord, bewijzen onderzocht enz. Wanneer de aanklager hierbij niet verscheen, verviel de aanklacht, terwijl hij, indien het eene γραφή betrof, 1000 drachmen verloor en het recht om later zulke aanklachten te doen; de aangeklaagde werd, wanneer hij wegbleef, in contumaciam veroordeeld.

Anaphe, Ἀναφή, eilandje in de Aegaeische zee, tot de Sporaden behoorende, ten oosten van Thera gelegen.

Anaphlystus, Ἀνάφλυστος, attische demus behoorende tot de phyle Antiochis, in het zuidoosten van Attica gelegen, met een versterkte haven.

Anāpus, Ἄναπος, naam van twee rivieren, waarvan de eene in Acarnania lag, een zijtak van den Achelōus, en de andere op Sicilia, die ten zuiden van Syracūsae zich door moerassen in zee stort. Als riviergod komt laatstgenoemde stroom bij Ovidius o. a. voor als de minnaar der bronnimf Cyane.

Ἀνάρρυσις, de tweede dag der Apaturia.

Anartes, volksstam in Dacia, aan beide oevers van den bovenloop van den Theiss.

Anas, rivier in Hispania, thans Guadiana. Ze vormt de grens tusschen de provincies Baetica en Lusitania.

Anathēma, ἀνάθημα, heet alles wat aan een god gewijd en in zijn tempel of heiligdom nedergezet wordt, dikwijls voorwerpen van groote kostbaarheid en kunstwaarde.

Anatocismus, ἀνατοκισμός, het berekenen van rente op rente. Had dit plaats telkens na afloop van een jaar, dan sprak men van anatocismus anniversarius.

Ἀναυμαχίου γραφή of δίκη, aanklacht wegens het niet deelnemen aan een zeeslag. De zaak werd voor de strategen behandeld, de straf was atimie.

Anāva, τὰ Ἄναυα, stad in Phrygia, tusschen Celaenae en Colossae, aan het zoutmeer Ascania.

Anax, Ἄναξ, vorst, heer; met dien bijnaam worden ook verschillende goden genoemd; de Dioscuren dragen dikwijls kortweg den naam Anactes, ook Anaces (Ἄνακτες, Ἄνακες).

Anaxagoras, Ἀναξαγόρας, geb. te Clazomenae omstreeks 500, kwam, na vele landen bezocht te hebben, in 456 te Athene, waar hij als leeraar der wijsbegeerte optrad. Tot zijne leerlingen behoorden Euripides en Thucydides, terwijl hij met Pericles zeer bevriend werd. Volgens An. bestaat de stof, zelfs in hare kleinste deelen, uit een oneindig aantal soorten, de stofdeeltjes van elke soort zijn echter gelijk, zoowel aan elkander, als aan de lichamen die er uit bestaan. De stof lag oorspronkelijk onbewegelijk in eene verwarde massa, totdat de geest (νοῦς) er op werkte en eene scheiding (διάκρισις) van ongelijksoortige en vereeniging (σύγκρισις) van gelijksoortige stofdeeltjes veroorzaakte. De hierdoor ontstane lichamen kan men dus ὁμοιομερῆ noemen, hoewel nooit eene volkomen scheiding of vereeniging tot stand komt en dus ieder lichaam vreemde stofdeelen bevat; alleen de onstoffelijke νοῦς is eenvoudig, onvermengd, zuiver. De stofdeeltjes zelve noemde An. σπέρματα of χρήματα, lateren ὁμοιομέρειαι. Wegens deze leer werd An. kort voor den peloponnesischen oorlog, naar men zegt door politieke tegenstanders van Pericles, van goddeloosheid aangeklaagd. V. s. werd hij ter dood veroordeeld, maar door Pericles in staat gesteld te vluchten, v. a. werd hij verbannen, of hij werd vrijgesproken, maar verliet uit ontevredenheid de stad. Zooveel is zeker dat hij zich na dit proces naar Lampsacus begaf, waar hij, 72 jaar oud, stierf.

Anaxander, Ἀνάξανδρος, koning van Sparta, hij leefde tijdens den tweeden messenischen oorlog.

Anaxandridas, Ἀναξανδρίδας, 1) naam van eenige spartaansche koningen, o. a. van den vader van Leonidas.—2) geb. te Camīrus, leefde omstreeks 375 als blijspeldichter te Athene, waar hij in hoog aanzien stond als een aangenaam en verstandig mensch en fijn opmerker. Van zijne 65 stukken, de eerste waarin liefdesavonturen voorkomen, is bijna niets over.

Anaxarchus, Ἀνάξαρχος, van Abdēra, leerling van Democritus, vergezelde Alex. d. G. op zijne veldtochten en werd εὐδαιμονικός bijgenaamd. Volgens het verhaal zou hij door den tyran Nicocreon van Cyprus, wegens een hem aangedane beleediging, in een vijzel verpletterd zijn.

Anaxarete, Ἀναξαρέτη, een cyprisch meisje, dat door den herder Iphis bemind werd, maar hem zoo koel behandelde, dat hij zich voor hare deur ophing. Toen zij zelfs bij het zien van zijn lijk niet getroffen werd, veranderde Aphrodīte haar in een steenen beeld. Hetzelfde wordt verhaald van Arsinoë en haar minnaar Arceophon.

Anaxibia, Ἀναξιβία, 1) dochter van Plisthenes, gemalin van Strophius, moeder van Pylades.—2) eene nimf die door Helius bemind en vervolgd werd, en naar den tempel van Artemis Orthia aan den Ganges vluchtte, waar zij verdween. Sedert dien tijd gaat de zon van die plaats, voortaan Anatole genaamd, op.—3) Zie Alphesiboea.

Anaxibius, Ἀναξίβιος, bevelhebber der spartaansche vloot in Byzantium, toen Xenophon met de rest van de 10000 daar aankwam. Daar hij het leger door beloften misleidde, veroorzaakte hij groote verwarring, en kwam hij persoonlijk in groot gevaar. In 389 werd hij als harmost naar Abȳdus gezonden, maar het volgende jaar viel hij in een hinderlaag, hem door Iphicrates gelegd, en sneuvelde hij.

Anaxilāus, Ἀναξίλαος, 1) tyran van Rhegium (494–476), uit Messenië afkomstig, die omstreeks 480, met hulp van Samiërs en Milesiërs, Zancle op Sicilië veroverde, welke stad hij met Messeniërs bevolkte en Messana noemde. Hij stierf in 476 en liet twee zonen na, die gedurende hun minderjarigheid onder voogdij van een getrouwen slaaf, Micythus, bleven, in 467 aan de regeering kwamen, en na zes jaren verdreven werden.—2) dichter van achttien blijspelen, waarvan nog eenige fragmenten bestaan, die van het geheel geen zeer hoogen dunk geven.—3) pythagoreïsch wijsgeer uit Larīsa, door Augustus in 28 wegens tooverij uit Italië verbannen.

Anaximander, Ἀναξίμανδρος, geb. te Milētus in 610, de eerste grieksche schrijver over wijsbegeerte, was een vriend en leerling van Thales, leefde aan het hof van Polycrates van Samus en stierf in of kort na 547. In zijn werk περὶ φύσεως neemt hij als grondstof van het heelal iets oneindigs (ἄπειρον) aan, dat hij niet nader bepaalt, maar dat hij goddelijk, onsterfelijk en onvergankelijk noemt. Hij zoude het eerst een zonnewijzer, een hemelbol, enz. gemaakt hebben.

Anaximenes, Ἀναξιμένης, 1) geb. te Milētus, waarschijnlijk tusschen 560 en 550, door sommigen een leerling van Anaximander genoemd, nam als grondstof van het heelal de zich in het oneindige uitstrekkende lucht aan, waaruit door verdikking (πύκνωσις) en verdunning (μάνωσις, ἀραίωσις) alles ontstaan zou zijn, en die de geheele wereld omgeeft en bijeenhoudt.—2) geschiedschrijver uit Lampsacus, vriend van Alexander d. G., schreef Ἑλληνικά, eene soort algemeene geschiedenis, en Φιλιππικά, de geschiedenis van Philippus, τὰ περὶ Ἀλέξανδρον, die van Alexander bevattende. Als rhetor was hij een tegenstander van Isocrates. De ῥητορικὴ πρὸς Ἀλέξανδρον, die onder de werken van Aristoteles is opgenomen, wordt te recht aan hem toegeschreven. Van zijne andere werken is slechts weinig bewaard gebleven.

Anaxo, Ἀναξώ, dochter van Alcaeus en Hipponome, gemalin van Electryon, moeder van Alcmēne.

Anazarbus, Ἀνάζαρβος, aanzienlijke stad hij een gelijknamigen berg in Cilicia, aan den Pyramus, door Augustus Caesarēa (ad Anazarbum) genoemd. De beroemde arts Dioscorides Pedanius, die waarschijnlijk onder de regeering van Nero leefde, was hier geboren. Evenzoo Appianus.

Ancaeus, Ἀγκαῖος, 1) zoon van den arcadischen koning Lycurgus en Eurynome, een van de Argonauten en calydonische jagers. Hij werd door het Calydonische zwijn gedood.—2) zoon van Poseidon en Astypalaea, koning der Lelegers op Samus, na den dood van Tiphys stuurman der Argonauten. Eens werd hem door een waarzegger voorspeld, dat hij van druiven, die hij bezig was te planten, geen wijn zou drinken. Toen hij nu den beker met den wijn gevuld in de hand hield en den waarzegger bespotte, sprak deze het later tot een spreekwoord gewordene: πολλὰ μεταξὺ πέλει κύλικος καὶ χείλεος ἄκρου. Op hetzelfde oogenblik werd de tijding gebracht dat een ever het land verwoestte, de koning zette den beker neder, snelde naar buiten, en werd door den ever gedood.—3) een Aetoliër, bij de begrafenis van Amarynceus door Nestor in een vuistgevecht overwonnen.

Anchesmus, Ἀγχεσμός, berg ten N. O. van Athene, met een tempel van Zeus.

Anchiale, Ἀγχιάλη, naam van twee steden, in Thracia aan den Pontus Euxīnus, en op de kust van Cilicia tusschen Tarsus en Soli. Ook de vorm Anchialus komt voor.

Anchīses, Ἀγχίσης, was de zoon van Capys en van Themis, de dochter van koning Ilus. Bij Aphrodīte, die hem om zijne schoonheid liefhad, verwekte hij den beroemden held Aenēas. Toen hij zich eenmaal op zijne verbintenis met Aphrodite verhoovaardigde, sloeg Zeus hem met blindheid of met verlamming. Bij Vergilius draagt Aeneas zijn verlamden vader op de schouders uit het brandende Troje weg. Anchises vergezelde zijn zoon op diens lange omzwervingen, tot hij eindelijk op Sicilia stierf en op den berg Eryx begraven werd.

Anchisiades, Ἀγχισιάδης, patron. = Aenēas.

Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid

Подняться наверх