Читать книгу Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid - Johan George Schlimmer - Страница 17
ОглавлениеBona Dea, eene godin wier eigenlijke aard reeds den Romeinen onduidelijk was, en die daarom soms voor dezelfde als Fauna, Maia, Ops, e. a. gehouden wordt; oorspronkelijk was de naam een attribuut van Fauna, maar daar deze godin uitsluitend door vrouwen vereerd werd, werd de Grieksche godin Damia, wier dienst reeds vroeg, waarschijnlijk 272, na de inneming van Tarente, in Rome werd ingevoerd, met haar vereenzelvigd. De 1e Mei was haar feestdag, maar het voornaamste feest te harer eer werd in het begin van December des nachts ten huize van den hoogsten overheidspersoon door voorname vrouwen en vestaalsche maagden gevierd. Tot beide feesten was de toegang aan mannen ten strengste verboden.
Bondgenootenoorlog, zie Marsicum bellum.
Bonā (fide), te goeder trouw, komt als rechtsterm dikwijls voor. Bonae fidei possessio is het bezit te goeder trouw van eene zaak, waarvan men meent de rechtmatige bezitter te zijn.
Bonna, stad in het gebied der Ubii aan den Rhenus, thans Bonn. Drusus maakte er eene vesting van.
Bononia, Βονωνία, 1) thans Bologna, zeer oude Stad in Gallia Cisalpīna. Eerst was Bononia de hoofdstad der aan den Po gevestigde Etruscers, en heette toen Felsina. Toen de Etruscers door de Galliërs verjaagd waren, werd Bononia de hoofdstad der Bojers. In 189 werd het lat. kolonie. Onder de keizers werd het eene aanzienlijke stad.—2) stad der Morīni, aan het Kanaal, vroeger Gesoriacus portus, thans Boulogne.
Bonorum cessio, vrijwillige afstand van zijn vermogen door een insolventen schuldenaar aan zijne schuldeischers. Zie bonorum emptio.
Bonorum emptio. Wanneer een schuldenaar onwillig bleek zijne schuld te betalen, of wanneer iemand zich schuil hield om eene dagvaarding te ontgaan, konden de belanghebbenden van den praetor eene missio in bona, d. i. eene inbeslagneming van goederen vragen. Werd deze toegewezen, dan liet men nog een termijn voorbijgaan, om den onwillige in de gelegenheid te stellen aan zijne verplichtingen of aan het verlangen der eischers te voldoen; bleef hij in gebreke, dan had ten laatste de executie plaats. Werden iemands bezittingen voor schuld verkocht, dan werden zij in haar geheel bij opbod aan hem toegewezen, die aan de schuldeischers het grootste getal percenten bood. Deze executie had eerloosheid (infamia) tengevolge, die men kon ontgaan door eene bonorum cessio. Het oude recht kende echter deze cessie niet; zij werd eerst wettig ingevoerd onder Caesar, hoewel zij zeker onderhands ook vroeger zal hebben plaats gehad.
Bonorum possessio. Het oude strenge erfrecht bij de Romeinen sloot de cognati en de geëmancipeerde kinderen uit; doch het praetorische recht, dat meer op de aequitas was gegrond, nam deze op. Door dit nieuwe recht konden op grond van bloedverwantschap ook zij tot de erfenis geroepen worden, die door uittreding uit de patria potestas hun erfrecht volgens de lex XII tabularum hadden verloren. Men onderscheidt hierbij verschillende gevallen. Bonorum possessio contra tabulas (testamenti) kon door den praetor verleend worden, wanneer b. v. geëmancipeerde kinderen in het testament waren voorbijgegaan. Bon. poss. secundum tabulas kon toegewezen worden, wanneer b.v. het testament niet aan alle wettelijke vormen voldeed en dus strikt genomen niet geldig zou wezen,—tenzij zich erfgenamen opdeden, die een beter recht konden doen gelden dan de testamentaire erven. Bon. poss. intestati kon plaats grijpen, wanneer er geen testament was. De praetor maakte dan verschillende klassen van erfgenamen. In den eersten graad erfden de kinderen, ontbraken deze, dan kwamen in de tweede plaats de legitimi heredes, bij ontstentenis van deze, de naaste cognaten, enz., tot zeven graden toe.—Zij, die door het praetorische edict aldus tot de erfenis geroepen werden, werden nochtans eigenlijk geene heredes, want de praetor kon geene erfgenamen maken; zij werden loco heredum en hadden slechts de possessio, daar zij geen wettigen titel van eigendom konden doen gelden, tenzij later het recht van verjaring (usucapio).
Bonorum sectio, z. Sectio bonorum.
Bonus Eventus, z. Eventus.
Βοῶναι, te Athene door het volk gekozen personen, die te zorgen hadden, dat het voor de offers en feesten noodige vee in voorraad was.
Boōtes, Βοώτης, sterrenbeeld in de nabijheid van den Grooten Beer, daarom ook Arctūrus of Arctophylax genoemd. Men zag in dit beeld Icarius of Arcas. V. a. was Boōtes een zoon van Demēter en Iasion, die den ploeg had uitgevonden.
Borbetomagus, stad der Vangiones, aan den Rhenus, thans Worms.
Boreadae, Βορεάδαι, Βορεάδες, Zetes, Calaïs, Chione en Cleopatra, kinderen van Boreas en Orithyia.
Boreas, Βορέας, Βορρᾶς, N. O. of N. wind (zie Windstreken), mythologisch de zoon van Astraeus en Eos, die een hol van den thracischen Haemus bewoont. Hij schaakte behalve vele andere vrouwen Orithyia, de dochter van Erechtheus, daarom baden de Atheners tot hem, toen een orakel hun bij het naderen der Perzen bevolen had hun schoonzoon te hulp te roepen, en inderdaad werd een deel van Xerxes’ vloot bij kaap Sepias door storm vernield. Uit dankbaarheid wijdde men hem een tempel aan den Ilissus.
Βορεασμοί, feest ter eere van Boreas te Athene gevierd.
Borsippa, stad aan het Naärsareskanaal, even bezuiden Babylon, met beroemde linnenfabrieken.
Borysthenes, Βορυσθένης, rivier in Sarmatia, later Danapris, thans Dniepr. Aan zijn mond, waar hij zich met den Hypanis (Bug) vereenigt, lag de milesische kolonie Borysthenis of Olbia.
Bosporānum regnum, zie Bosporus.
Bosporus, Βόσπορος, naam van twee zeeëngten. De Bosporus Thracius heet de straat van Constantinopel; de Bosporus Cimmerius is de straat van Kaffa of Jenikale, de invaart der Palus Maeōtis of zee van Azow. Met de palus Maeōtis en den Tanaïs (Don) vormt ze in de oudheid de grensscheiding tusschen Europa en Asia. Uit de milesische kolonie Panticapaeum, ook Bosporus geheeten, thans Kertsch, aan de laatste zeeëngte gelegen, ontwikkelde zich een bosporaansch rijk, dat door Mithradātes VI van Pontus met zijn rijk werd vereenigd en later door Pompeius aan diens zoon Pharnaces werd afgestaan. Als rom. vasalstaat bleef het bestaan tot aan de groote volksverhuizing.
Bostar, Βώσταρ, naam van twee carthaagsche bevelhebbers. De eerste, door Regulus in 256 gevangen genomen, werd later als zoenoffer aan diens familie overgegeven en zou tengevolge van mishandelingen gestorven zijn. De andere, die onder Hasdrubal in den tweeden punischen oorlog in Spanje diende, liet zich door zekeren Spanjaard Abelux verleiden, om de Spaansche gijzelaar, hem door Hannibal ter bewaking toevertrouwd, vrij te laten. Een derde Carthager van dien naam, werd in 215 door Hannibal met een paar anderen als gezant naar Macedonia afgevaardigd; doch het schip, dat hen vervoerde, werd door de rom. vloot buit gemaakt.
Bostra, τὰ en ἡ Βόστρα, stad ten Zuiden van Damascus, in eene oase der syrische woestijn. Het was oudtijds de hoofdstad van de landstreek Auranitis, in het N. O. van Palaestina, later hoofdstad van het koninkrijk der Nabataeërs, en werd ten slotte, bij de inlijving (105 of 106 n. C.) door Traiānus tot hoofdstad der provincie Arabia verheven. Zie Arabia.
Bottia of Bottiaea, Βοττία, -ιαία, -ιαιίς, landstreek van Macedonia aan den Axius, (Vardar) en de Thermaeïsche golf. De oorspronkelijke bewoners, in de 7de of 6de eeuw door de Macedoniërs verdreven, verhuisden naar het noordelijk gedeelte van het schiereiland Chalcidice, dat zij Bottice noemden, terwijl de vroegere woonplaats den ouden naam Bottia of Bottiaea behield.
Βοῦαι, afdeelingen, waarin de spartaansche jongelingschap gedurende de jaren hunner opvoeding verdeeld was. Aan het hoofd van zulk eene afdeeling stond een Βουαγός of Βουάγωρ.
Boudicca = Boadicca.
Βουλή, raad, een lichaam dat in democratische staten in de eerste plaats de staatsaangelegenheden aan eene voorafgaande behandeling heeft te onderwerpen, alvorens ze in de volksvergadering te brengen. Te Athene had de raad volgens de instellingen van Draco 401 leden, zij werden bij loting aangewezen uit de burgers, die ouder dan 30 jaar en in het volle bezit hunner burgerrechten waren. Niemand mocht voor de tweede maal lid van den raad zijn, voordat allen die ertoe gerechtigd waren een beurt gehad hadden. Onder de wet van Solon waren er 400, 100 per phyle, door loting aangewezen uit candidaten die door de phylen gekozen waren. Clisthenes vermeerderde het aantal leden tot 500 (vandaar de gewone naam ἡ βουλὴ οἱ πεντακόσιοι), nl. 50 uit elke van de nieuwe 10 phylen; waarschijnlijk liet hij ook de verkiezing door loting (ἀπό κυάμου λαχεῖν) bestaan. De loting had ook toen plaats uit hen, die door de phylen als candidaten waren aangewezen. Bij de ontwikkeling der democratie werd ook aan de theten het recht toegekend om tot den raad te behooren. Met de vermeerdering van het aantal phylen in den macedonischen tijd vermeerderde ook het aantal raadsleden; Hadriānus verminderde het echter weder tot 500.—Tot de bevoegdheden van den raad behoorde o. a. dat de veldheeren hem verslag gaven van hunne verrichtingen, dat hij vreemde gezanten ontving en ze bij de volksvergadering inleidde, enz. Voorts had de raad het oppertoezicht over het beheer der financiën en beheerde ze gedeeltelijk zelf, leidde hij het onderzoek naar de bevoegdheid der archonten en van andere verkozen ambtenaars (δοκιμασία), en had hij in sommige minder belangrijke gevallen rechtspraak. De raad kon geldboeten opleggen en had het toezicht op alles wat tot de marine behoorde en op de openbare gebouwen. Dikwijls werd hem bovendien door het volk het afdoen van eene of andere aangelegenheid opgedragen; de besluiten, die hij zonder zulk een opdracht neemt, zijn slechts gedurende het loopende ambtsjaar geldig. Z. ook προβούλευμα en ἐκκλησία.—De raad vergaderde dagelijks, behalve op feestdagen, in het raadhuis (βουλευτήριον), zijne vergaderingen waren gewoonlijk openbaar. Met het dagelijksch bestuur was echter altijd slechts eene bij loting aangewezen afdeeling van 50 raadsleden belast (z. Πρύτανις).—De leden van den raad waren vrijgesteld van den krijgsdienst, hadden een afzonderlijke plaats in den schouwburg en ontvingen, waarschijnlijk sedert de tijden van Pericles, een drachme of vijf obolen voor iedere vergadering (μισθὸς βουλευτικός). Wanneer de raad bij zijn aftreden voldoende rekenschap van zijne verrichtingen gegeven had, vereerde het volk hem met een gouden krans, die in een of anderen tempel bewaard werd. Ook in vele andere staten en statenbonden wordt eene βουλή vermeld, over welker samenstelling en bevoegdheden echter weinig of niets bekend is.
Βουφόνια, z. Διιπόλια.
Boviānum, Βοΐανον, hoofdstad der Pentri in Samnium.
Bovillae, Βοΐλλαι, stadje in Latium aan de via Appia, bekend door de ontmoeting tusschen Milo en Clodius Pulcher, die Clodius het leven kostte.
Braccae. De Romeinen en Grieken omwonden wel de beenen met lange strooken lijnwaad (fasciae), en ook kousen waren in de oudheid niet onbekend, doch broeken waren eene kleederdracht der barbaren, o. a. van de oostersche volken en van de transalpijnsche Galliërs. Naar deze kleederdracht werd Gallia Transalpīna dikwerf in de wandeling Gallia braccata genoemd. Hoewel in het tijdperk der keizers deze dracht ook tot Rome doordrong, is zij er nimmer nationaal geworden. Bij de Grieken heette het kleedingstuk ἀναξυρίδες, terwijl meer in het bizonder voor wijde broeken de naam θύλακοι in gebruik was.
Brachmānae, Βραχμᾶνες, de priesterkaste bij de Indiërs, ook de stammen die den godsdienst van Brahma beleden. De Grieken hebben van deze zaken kennis gekregen door de expeditie van Alexander naar Indië; de Grieksche schrijvers uit dien tijd geven zeer betrouwbare berichten.
Bradanus, grensrivier tusschen Lucania en Apulia, die dicht bij Metapontum in de golf van Tarente uitloopt.
Branchidae, Βραγχίδαι, 1) afstammelingen van Branchus, een zoon van Smicrus of van Apollo, die uit Delphi naar Milētus verhuisde en te Didyma een tempel van Apollo stichtte. De Branchidae beheerden dezen later zeer rijken tempel, waarvan niet lang geleden belangrijke overblijfselen zijn opgegraven, en het daarmede verbonden orakel; daar zij echter aan Xerxes bij zijn tocht naar Griekenland de groote schatten van den tempel uitgeleverd hadden, verzochten zij hem na afloop van den veldtocht, uit vrees voor de wraak der Grieken, hun een andere woonplaats aan te wijzen. Sedert dien tijd woonden zij in Bactriāna, waar Alexander hen vond, die hen, tot straf voor de misdaad hunner voorouders, allen liet dooden en hun stad met tempels en heiligdommen geheel liet verwoesten.—2) = Didyma.
Brannovīces Aulerci, z. Aulerci.
Brasidas, Βρασίδας, zoon van Tellis, de dapperste en bekwaamste veldheer der Spartanen in den peloponnesischen oorlog. Nadat hij in het eerste jaar van den oorlog een aanval der Atheners op Methōne had afgeslagen en zich sedert meermalen had onderscheiden, wist hij, gesteund door gezantschappen van Perdiccas en van eenige steden op Chalcidice, de ephoren te overreden dat men de Ath. in hun kolonies en bondgenooten moest aanvallen; in 424 trok hij aan het hoofd van een klein leger door Griekenland, en maakte hij, meer door overreding dan door geweld, vele belangrijke steden in Macedonië en Thracië, o. a. Amphipolis, van de Atheners afvallig. Wel heroverden zij, nadat onderhandelingen over een wapenstilstand mislukt waren, verscheiden steden, maar toen Cleon in 422 bij Amphipolis een slag waagde, behaalde Brasidas een schitterende overwinning, waarbij hijzelf echter doodelijk gewond werd. Hij werd na zijn dood te Amphipolis als heros vereerd.
Bratuspantium, hoofdst. der Bellovaci, tusschen de Sequana (Seine) en de Samara (Somme).
Brauron, Βραυρών, aanzienlijke plaats op de Oostkust van Attica, met een tempel van Artemis. Brauron en Eleusis maakten aanspraak op den naam van πόλις.
Brauronia, Βραυρώνια, feest ter eere van Artemis Brauronia, dat om de vijf jaren gevierd werd en waarbij alle meisjes van vijf tot tien jaar aan de godin gewijd werden; waarschijnlijk een overblijfsel van vroegere menschenoffers.
Brenni of Breuni, Βρεῦνοι, volksstam in de Raetische Alpen, nabij den tegenw. Brenner.
Brennus, Βρέννος, naam van verschillende Gallische vorsten: 1) het opperhoofd der senonische Galliërs, die in 389 de Romeinen bij den Allia versloegen, Rome innamen en het Capitool belegerden. Volgens het verhaal was hij het, die bij het afwegen van het goud zijn zwaard in de weegschaal wierp, en het beroemde vae victis sprak. Het geheele verhaal omtrent hem is onhistorisch, en zijn naam ontleend aan den onder no. 2 genoemden.—2), die in 279 met 65000 of 40000 Galliërs in Macedonia viel, verwoestend tot in Griekenland doordrong, maar, toen hij op Delphi lostrok, door een grieksch legertje van 4000 man verslagen werd en zichzelf om het leven bracht. Een hevig onweder, met aardbeving gepaard, waardoor geheele rotsblokken op de Galliërs neerstortten, deed het verhaal ontstaan, dat de delphische god zelf voor zijn heiligdom gestreden had.
Bretones of Britones. Zie Britannia.
Briareos, Βριάρεως, z. Aegaeon.
Brigantes, Βρίγαντες, het machtigste volk van Britannia, ten oosten van den Abus (Humber), met de hoofdstad Eburācum of Eborācum (York). Zij werden door Cereālis onderworpen.
Brigantīnus lacus, thans Bodensee of meer van Konstanz, door den Rijn gevormd. Het werd ook lacus Rheni, l. Venetus, l. Aeronius genoemd. In een scheepsgevecht op dit meer versloeg Tiberius de Vindeliciërs. De naam l. Brigantinus is ontleend aan de stad Brigantia (Bregenz).
Brilessus, Βριλησσός, berg in Attica = Pentelicus.
Briniātes of Friniates, ligurische volksstam aan de N.-zijde van de Apennijnen, ten Z. van Mutina. Ze werden in 187 door de Romeinen onderworpen.
Brinio of Brinno, aanvoerder der Canninefaten bij den opstand van (Claudius) Civilis tegen Rome in 69 n. C.
Brisēis, Βρισηίς, dochter van Briseus, een priester in Lyrnessus; haar eigenlijke naam was Hippodamēa. Zij was gehuwd geweest met koning Mynes, maar bij de verovering van Lyrnessus werd zij door Achilles gevankelijk medegevoerd. Zij was de oorzaak van zijn twist met Agamemnon, die in de Ilias beschreven wordt, want toen Agam., op aandringen van Achilles, genoodzaakt werd zijne slavin Chrysēis (z. a.) vrij te laten, ten einde het leger van de pest te bevrijden, liet hij Brisēis met geweld uit de tent van Achilles halen, en gaf haar eerst terug toen deze na den dood van Patroclus besloot weder aan den oorlog deel te nemen.
Britannia, Βρεταννία, het tegenw. Engeland en Schotland, met Hibernia (Ierland) en de kleinere bijliggende eilanden samen onder den naam insulae Brittannicae begrepen. Vóór Caesar kenden de Romeinen deze eilanden slechts bij geruchte, en deze geheimzinnigheid prikkelde hem om naar Britannia over te steken; doch zijne beide tochten (55 en 54) hadden weinig gevolg. Eerst ten tijde van keizer Claudius (sedert (43 n. C.) kregen de Romeinen vasten voet in het Zuiden van Engeland; doch er moest nog veel strijd gevoerd en meer dan één opstand gedempt worden (zie o. a. Boadicca), eer Iulius Agricola (78–85) er in slaagde, Engeland geheel tot een wingewest te maken. Daarnaar werd Engeland Britannia Romana, Schotland of Caledonia Britannia barbara geheeten. De naam Albion beteekent bergland. Ten einde de invallen der woeste bergstammen uit Caledonia te keeren, werden er in verschillende tijden twee versterkingsliniën dwars over het eil. aangelegd van den Oceanus Hibernicus (Iersche zee) naar den Oc. Germanicus (Noordzee). De oudste linie, meestal vallum Hadriani geheeten, liep van de Solway Firth in het W. naar de Tyne in het O., en werd aangelegd 122 n. C.; de latere linie, vallum Antonini genaamd, was veel kleiner, liep van Firth of Clyde (Clotae aestuarium) naar de Firth of Forth (Bodotriae of Boderiae aestuarium). Deze had keizer Antonīnus Pius door zijn legaat Lollius Urbicus in 142 n. C. laten aanleggen. Onder keizer Septimius Sevērus werd het land tusschen de beide liniën weder prijs gegeven en trok men zich op de zuiderlijn terug, die nu versterkt werd door eene buitenlinie, uit een gemetselden muur bestaande, met poorten, torens en forten. De Romeinen hadden omtrent de ware ligging van Britannia geene juiste voorstelling en meenden, dat de Oostkust vrij wel evenwijdig aan de belgisch-nederlandsche kust liep. De bevolking was van keltischen oorsprong en werd Bretones of Britanni genoemd, doch was op sommige punten door belgische nederzettingen naar het binnenland teruggedrongen. De Britten waren gewoon lang hoofdhaar en knevels, doch geen baard te dragen en zich blauw te verven. Onder Constantijn vormde Britannia Romana vier provinciën: Britannia I en II in het Noorden, Maxima Caesariensis in het midden, Flavia Caesariensis in het Zuiden. Theodosius de Groote veroverde nogmaals Zuid-Schotland en maakte daarvan de provincie Valentia. Toen in den tijd der groote volksverhuizing de rom. legers uit Britannia teruggetrokken werden, waren de Britten niet meer tegen de Schotten opgewassen en riepen zij in 447 n. C. de hulp der Saksers en Angelen in, die het land wel van de Schotten verlosten, maar het tevens vermeesterden. In de 5de eeuw n. Chr. gaat de naam Britannia over op Bretagne, waar de door de Angelsaksen verdreven Britanni hun toevlucht zochten.
Britannica (arx), de Brittenburg, thans door de zee verzwolgen, een kasteel in het land der Batavieren, aan den middelsten Rijnmond (ten W. van Katwijk). Misschien heette de sterkte zoo, omdat men gewoon was van dáár naar Britannia over te steken.
Britannicus, eigenlijk Claudius Tiberius Britannicus Caesar, stiefbroeder van Nero. Zie Claudius (keizer) en Iulii aan het slot onder f 3.
Britomaris, opperhoofd der senonische Galliërs, liet, uit verbittering over zijns vaders dood, in 283 de rom. gezanten ombrengen en hunne ledematen verstrooien. Toen hij in handen van den consul P. Cornelius Dolabella (Cornelii no. 35) was gevallen, liet deze hem ter dood martelen. De Senones werden uit hun land verdreven, en op den ager Gallicus werd de kolonie Sena (Gallica) gesticht. Het verhaal zelf omtrent Britomaris (Brittomaris) is misschien verzonnen.
Britomartis, Βριτόμαρτις, cretensische nimf, dochter van Zeus en Carme, gunstelinge van Artemis. Minos vervolgde haar negen maanden lang met zijn liefde, zij stortte zich eindelijk in zee, maar werd in visschersnetten gered. Daarop werd zij onder de godinnen opgenomen en onder den naam Dictynna vereerd.—V. a. vluchtte zij voor Minos naar Aegina, maar toen de visscher, die haar had overgezet, haar zelf wilde geweld aandoen, verdween zij in het heilige bosch van Artemis; hier kreeg zij den naam Aphaea.—Evenals Aphaea (z. a.) zijn waarschijnlijk ook Britom. en Dictynna andere namen voor Artemis.
Brixellum, stad aan den Padus (Po) dicht bij Parma, waar keizer Otho zich om het leven bracht.
Brixia, thans Brescia, hoofdstad der Cenomāni, in Gallia Transpadāna, later rom. municipium.
Brizo, Βριζώ, godin die op Delus, vooral door vrouwen, vereerd werd. Zij beschermde de schippers en gaf orakels.
Brogitarus, schoonzoon van den galatischen tetrarch Deiotarus, kocht van den volkstribuun P. Clodius (58) den koningstitel en het priesterschap van de Magna Mater te Pessinus voor geld.
Bromius, Βρόμιος, bijnaam van Dionȳsus.
Βροντεῖον, eene machine, waarmede men achter het tooneel het gerommel van den donder nabootste.
Brontes, Βρόντης, een der Cyclopen.
Bruchēum of -īum, deel van Alexandrië in Aegypte. Z. a.
Bructeri, Βρούκτεροι, machtig germaansch volk aan de Amisia (Eems) en de Luppia (Lippe). Tot dit volk behoorde de profetes Velleda. De Bructeren sloten zich in 69 n. C. bij den opstand der Batavieren aan.
Brundisium, minder juist Brundusium, Βρεντήσιον, thans Brindisi, belangrijke havenplaats aan de Adriatische zee, vanwaar men gewoonlijk naar Griekenland overstak. De stad, op de kust van Calabria gelegen, had eene voortreffelijke, altijd toegankelijke haven, door twee landtongen beschermd; vandaar waarschijnlijk de naam, die oud-italisch hertekop beteekent. Sedert 245 was het lat. kolonie.
Bruttii, ager Bruttius, Βρεττία, Z.W. uithoek van Italia, een bergachtig en ten deele boschrijk gewest, van de riviertjes Laüs en Sybaris tot aan het fretum Siculum (straat v. Messina). Alleen deze streek werd oorspronkelijk Italia geheeten (z. a.). Tegenwoordig heet het Calabrië. Het was sterk bezet met grieksche volksplantingen. In den tweeden punischen oorlog sloten de inwoners zich (in 214) meerendeels bij Hannibal aan. Later moesten zij dit ontgelden en het land geraakte in verval.
Brutus, familienaam in de gentes Iuniae, z. Iunii no. 2 en Iunii no. 1–9.
Bryges, Βρύγες, Βρῦγοι, thracische volksstam in Emathia (Macedonië), verwant met de Phrygiërs. Ze komen ook in andere deelen van het Balkan-schiereiland, vooral in Epīrus en Illyria voor.
Brygus, Βρῦγος, beroemd Atheensch vazenschilder uit het begin van de 5de eeuw. Hij schildert in strengen roodfigurigen stijl. Zijn schoonste vazen heeft hij met zijn naam geteekend.
Bubassus, Βύβασσος, oude kustst. in Caria ten O. van Cnidus, op de Cnidische Chersonēsus.
Bubastis, Βούβαστις, aegyptische godin, misschien zinnebeeld van het vuur, dochter van Osīris en Isis, door de Grieken voor dezelfde als Artemis gehouden. Hare beelden hadden een kattekop. Haar voornaamste tempel was te Bubastis, waar jaarlijks een feest gevierd werd, dat soms door 700000 vreemdelingen bezocht werd.
Bubastis of -tus, Βούβαστος, distrikt en hoofdstad in de Nijldelta, aan den oostelijken Nijlarm, de hoofdzetel van den dienst der godin Bubastis. Beneden deze stad woonden de karische en ionische huurtroepen, die door koning Psammetichus in dienst genomen waren.
Buccina, gebogen hoorn, door herders gebezigd en ook in gebruik bij het romeinsche leger tot het geven van signalen.
Bucephala, Βουκέφαλα, -λια, stad aan den Hydaspes, een der takken van den Indus, door Alexander gesticht ter gedachtenis aan zijn beroemd strijdros Bucephalus. In den slag tegen Porus (326) had dit paard, schoon zwaar gewond, Alexander, die zich te ver had gewaagd, behouden bij de zijnen teruggebracht, en was toen neergestort.
Bucolici, z. Theocritus.
Budīni, Βουδῖνοι, scythisch nomadenvolk, ten O. van den Tanaïs, volgens Herodotus met blauwe oogen en vuurroode kleur en in eene houten stad wonende.
Budorum, Βούδορον, N.W.-kaap en kasteel op het eiland Salamis.
Bulgari, een onderafdeeling der Hunnen, die in de 5de eeuw n. C. voor het eerst optreedt.
Būlis, Βοῦλις. Toen de Spartanen door het vermoorden van perzische gezanten den toorn van den heros Talthybius op zich geladen hadden en bij het offeren geen gunstige voorteekenen konden krijgen, boden Bulis en Sperthias zich aan om aan Xerxes uitgeleverd te worden, ten einde Talthybius te bevredigen. Xerxes zond hen echter terug en nu bleef de toorn van Talthybius op de geslachten van Bulis en Sperthias rusten, wier zonen Nicolāus en Anaristus in den peloponnesischen oorlog in handen der Atheners vielen en gedood werden.
Bulla, medaillon, dat door de kinderen aan een snoer om den hals werd gedragen en een amulet tegen betoovering bevatte. Bij de rijken was de bulla van goud, bij de armeren van leder.
Bulla regia, vesting in Numidia, in het dal van den Bagradas, later tot Africa proconsularis behoorend.
Bupalus, Βούπαλος, zoon van Archermus, beroemd beeldhouwer van Chius. Hij en zijn broeder Athēnis stelden een beeld ten toon van Hippōnax, waarin de kleine en leelijke man bespottelijk gemaakt werd; uit wraak hekelde Hippōnax hen in zijne iamben zoo onbarmhartig, dat zij zich ophingen.
Buprasium, Βουπράσιον, eene stad uit het homerische tijdperk, later verdwenen. Zij lag in Elis aan den Larisus, en werd bewoond door Epeërs.
Būra, Βοῦρα, eene der twaalf oude achaeïsche steden, in 373 door aardbeving verwoest, maar later op een andere plaats herbouwd. De nieuwe stad, waarvan nog belangrijke stukken van den vestingmuur over zijn, lag ten Z. van Helice.
Burchana, Βουρχανίς, oudtijds het voornaamste der Noordzee-eilanden, tgw. Borkum. Het wordt reeds in de 4de eeuw als barnsteeneiland vermeld, onder den naam Abalus; het komt ook voor onder den naam Baunonia of Fabaria, boonen-eiland; zie verder Glaesariae insulae.
Burdigala, thans Bordeaux, aan den Garumna, in het gebied der Bituriges Vibisci, later hoofdstad der provincie Aquitania II. Het was eene aanzienlijke handelsplaats en een zetel der wetenschappen. Ausonius, de dichter der Mosella, was hier geboren.
Burgundi of Burgundiones, vandaalsche of gothische stam, die oorspronkelijk tusschen de Vistula (Weichsel) en de Viadus (Oder) woonde, later westelijk trok, in de 4de eeuw n. Chr. ten oosten van de Alamannen, buiten den vroegeren limes woonde, en zich omstreeks 465 tusschen den Rhodanus (Rhône) en Italië vestigde, waar Lugdūnum (Lyon) en Genava (Genève) hunne hoofdsteden werden.
Burgus is de naam van een klein kasteel, dat tusschen de grootere Castra en Castella gelegen, met deze dient voor de grensverdediging. Het is een oud-germaansch woord, dat in de 2de eeuw n. C. in de latijnsche taal is opgenomen.
Burii, Βοῦροι, germaansch volk, waarschijnlijk in het tegenw. Moravië en Silezië gevestigd. Zij komen als bondgenooten van Traiānus, Marcus Aurelius en Commodus voor, doch later met de Marcomannen en Quaden als vijanden der Romeinen.
Burrus (Afranius). Zie Afranii no. 3.
Bursa (T. Munatius Plancus), zie Munatii no. 3.
Busīris, Βούσιρις, zoon van Aegyptus of van Poseidon en Libye; hij was koning van Aegypte, en zooals de Grieken verhaalden, placht hij de vreemdelingen, die in zijn land kwamen, te offeren, totdat hij door Heracles gedood werd.
Bustum, bustuarii. Bustum is eigenlijk de uitgebrande brandstapel, doch beteekent ook de plaats, waar hij is opgericht, alsmede het graf of de begraafplaats. Wanneer het lijk op den brandstapel was neergelegd, werd deze door een der bloedverwanten met afgekeerd gelaat aangestoken. Was het lijk verteerd, dan werd het vuur met wijn en melk gebluscht en de beenderen werden in eene urn verzameld. Rijken wikkelden vaak de lijken hunner afgestorvenen in een kleed van asbest, opdat de asch zich niet met die van het hout zou vermengen. Evenals men bij vele oude en nog heden bij sommige wilde volken de gewoonte aantreft, op het graf menschen te offeren, hadden bij de Rom. dikwijls rondom den brandstapel gladiatorengevechten plaats. Zulke zwaardvechters die dáár op leven en dood met elkander streden werden bustuarii genoemd. Ten slotte zij opgemerkt, dat in de oudheid zoo wel begraven als verbranden gebruikelijk was.
Buteo, familienaam in de gens Fabia, z. Fabii no. 27.
Būtes, Βούτης, Βούτας, 1) zoon van Pandīon of Teleon en Zeuxippe, landman en stierenherder, priester van Athēna en Poseidon, na zijn dood door de Atheners als heros vereerd. Hij was de stamvader van het geslacht der Butaden of Eteobutaden. Hij nam ook deel aan den tocht der Argonauten.—2) koning op Sicilië, die door Aphrodite bemind werd en bij haar een zoon, Eryx, had. Dikwijls wordt hij met den atheenschen Butes verward, en uit deze verwarring ontstond het verhaal, dat hij bij de terugreis der Argonauten, bekoord door het gezang der Sirenen, in zee gesprongen was, maar dat Aphrodite hem gered en naar Lilybaeum gebracht had.—3) zoon van Boreas, een Thraciër, die, door zijn broeder Lycurgus verbannen, het eiland Strongyle (oude naam voor Naxus) bezette. Bij een inval in Thessalië tijdens een feest van Dionȳsus roofde hij eene van de feestvierende vrouwen, Corōnis, en dwong haar hem te huwen. Op Corōnis’ gebed strafte Dionysus hem met waanzin, zoodat hij zich in een put verdronk.
Buthrōtum, Βουθρωτόν, bloeiende zeestad in Epīrus, tegenover Corcȳra, volgens de sage gesticht door den Trojaan Helenus.
Būto, Βουτώ, stad in de Nijldelta aan den sebennytischen Nijlarm en aan eene lagune, Buto lacus genoemd. De stad had een tempel der godin Buto, met een orakel, dat zeer in eere stond. Buto was de voedster der beide kinderen van Isis en verborg hen op een drijvend eiland voor de vervolgingen van Typhon. De Grieken vereenzelvigden haar met Leto of Latōna.
Buxentum, Πυξοῦς, thans Pilocastro, kolonie der Messaners op de kust van Lucania aan de rivier Buxentius (Busento), gesticht 467, sedert 194 rom. kolonie.
Buzyges, Βουζύγης, oud-attisch heros, die het eerst stieren voor den ploeg spande, v. a. bijnaam van Epimenides of van Triptolemus. Van hem leidde het geslacht der Buzygae, dat de heilige ploegfeesten te Athene bestuurde, zijn oorsprong af.
Byblis, Βύβλις, een meisje uit Milētus, die vurige liefde voor haar broeder Caunus had opgevat. Toen deze daarom het land verliet, stierf Byblis van verdriet; uit hare tranen ontstond een bron.
Bybassus = Bubassus.
Βύβλος, een aegyptische moerasplant, waaruit in de oudheid het papier vervaardigd werd (z. charta). Het grieksche woord voor boek is hiervan afgeleid. Een andere naam voor βύβλος is πάπυρος, waarvan ons woord papier afgeleid is.
Byblus, Βύβλος, oude phoenicische zeestad ten N. van Berȳtus, bekend als zetel der Adonisvereering. De stad had eigen vorsten, waarvan de laatste op last van Pompeius werd ter dood gebracht.
Byrsa, waarschijnlijk = burg, Βύρσα (vandaar de legende der ossenhuid), de burg van Carthago, op eene steile rots van omstreeks 60 meter hoog gebouwd.
Byssa, Βύσσα, z. Agron.
Byzacium of Byzacēna, Βυζάκιον, de zuidelijke helft der provincie Africa, onder Constantijn eene afzonderlijke provincie, met Hadrumētum tot hoofdstad.
Byzantium, Βυζάντιον, later Constantinopolis. Volgens de sage zou Byzas, een zoon van Poseidon, van het delphische orakel den last hebben gekregen, eene stad te stichten tegenover de stad der blinden. Tegenover Chalcēdon gekomen, stichtte hij toen Byzantium, omdat de stichters van Chalcedon blind waren geweest, toen zij voor hunne stad den aziatischen oever kozen. Byzantium was dan ook overheerlijk gelegen aan de zee en aan den inham die nog den naam van gouden hoorn draagt (χρυσοῦν κέρας). Het was een dorische kolonie; gewoonlijk neemt men aan, dat de stad door Megarensers gesticht is. De stad was in de macht der Perzen sedert Darīus’ tocht naar het land der Scythen, en nam deel aan den Ionischen opstand, maar niet aan den slag bij Lade. Na de onderdrukking van den opstand, legden de inwoners van Byzantium samen met de Chalcedoniërs de stad Mesambria (Mesembria) aan (z. a.). Byzantium werd door de Perzen verwoest, maar later herbouwd. In 478 viel de plaats in handen van Pausanias, die haar 7 jaar in zijn macht hield. Nadat deze door de Atheners verdreven was, sloot B. zich aan bij den delisch-attischen bond, en kwam tot grooten bloei. In 411 viel de stad van Athene af, en werd in den winter van 409/408 door Alcibiades hernomen. Na den slag bij Aegospotamos werd ze door Lysander bezet, en bleef in de macht der Spartanen tot ± 390. In de 4de eeuw is Byz. vaak met Athene verbonden, vaak ook Athene vijandig gezind, tot het, door Philippus van Macedonia aangevallen, in den zomer van 341 zich in de armen der Atheners wierp, die de stad en het nabijgelegen Perinthus krachtdadig bijstonden. De stad dreef een uitgebreiden handel, vooral in koren. Onder de rom. heerschappij bleef B. eene civitas libera en nam nog in bloei toe; maar in den strijd tusschen keizer Septimius Sevērus en zijn tegenstander Pescennius Niger werd het na een belegering van 3 jaren (193–196 n. C.) door den eersten grootendeels verwoest. Onder Constantijn den Grooten herrees het met nieuwen luister. Het was op twee heuvels gebouwd; door er nieuwe heuvels aan toe te voegen, wilde de keizer het tot eene tweede stad der zeven heuvelen maken. Hij bracht er zijne residentie over en noemde het nova Roma (330), welke naam evenwel spoedig in Constantinopolis, Κωνσταντίνου πόλις, veranderd werd. De stad had toen een omvang gekregen van twee uren gaans, en werd met hooge muren versterkt en evenals Rome in 14 regiones verdeeld.
Byzas, Βύζης, Βύζας, zie Byzantium.