Читать книгу Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid - Johan George Schlimmer - Страница 4

A.

Оглавление

Inhoudsopgave

Abacus, ἄβαξ, ἀβάκιον, 1) Soort van rekenbord of telraam.—2) Vierkant bord, met zand bestrooid, voor het teekenen van wiskunstige figuren.—3) Soort van speeltafel of speelbord.—4) Pronktafel of buffet, meest vierkant, zelden rond, meestal zeer kostbaar van blad en pooten. Men bezigde hiertoe marmer, soms ook zilver, of wel zeer kostbare houtsoorten.—5) Marmeren paneelplaat aan de muren, ook wel de bonte vakken in een vloer van mozaïekwerk.—6) Dekplaat eener zuil (zie Columna).

Abae, Ἄβαι, zeer oude stad der Abanten in Phocis, op de grenzen van Boeotië, met een tempel en een orakel van Apollo.

Abalus, een Noordzee-eiland, waar veel barnsteen gewonnen werd, waarschijnlijk Burchana (Borkum), zie verder Glaesariae insulae.

Abantes, Ἄβαντες, oud-grieksche volksstam, de oudste bewoners van Euboea. Nog vroeger hadden zij in Phocis gewoond en daar de stad Abae gesticht.

Abantiades, Ἀβαντιάδης, Acrisius, Perseus, e. a. afstammelingen van Abas.

Abantias, Ἀβαντιάς, -τίς, 1) vrouwelijke afstammeling van Abas, bijv. Danaë.—2) Euboea, oude woonplaats der Abanten.

Abaris, Ἄβαρις, priester van Apollo bij de Hyperboreërs of Scythen, van wien vele wonderen verteld worden, bijv. dat hij van Apollo een gouden pijl had gekregen, waarop hij door de lucht reed, dat hij zonder voedsel leefde, de toekomst voorspelde, ziekten genas, enz. Hij leefde v. s. in de 8ste, v. a. in de 6de eeuw.

Abas, Ἄβας, 1) zoon van Lynceus en Hypermnestra, koning van Argos. Hij was in het bezit van het schild van zijn grootvader, Danaüs, waarvan het gezicht een oproerig volk tot bedaren kon brengen. V. s. is hij de stichter van Abae, v. a. is dit een naamgenoot van hem, zoon van Poseidon en Arethūsa. Hij was de vader van Acrisius.—2) zoon van Metanīra, die Demēter bespotte, toen zij met gretigheid dronk, en daarom door de godin in een hagedis werd veranderd.

Abdalonymus, afstammeling van de oude koningen van Sidon, die in groote armoede leefde, totdat Alexander hem in de waardigheid zijner voorouders herstelde en zijn gebied zelfs vergrootte.

Abdēra, τὰ Ἄβδηρα, stad op de thracische kust aan den mond van den Nestus, eene volkplanting van Clazomenae, doch vervolgens door de Thraciërs verwoest (653), en ruim een eeuw later (545) door inwoners van Teos, die zich niet aan Cyrus onderwerpen wilden, weder opgebouwd en bevolkt. Abdera had in de perzische oorlogen zware offers aan de legermacht van Xerxes te brengen, doch kwam daarna, als lid van den delisch-attischen bond, tot grooten bloei. In de 4de eeuw verloor de stad haar beteekenis tengevolge van een ongelukkigen strijd tegen de Triballers, een thracischen stam aan de Donau, die in 376 plunderend het eigenlijke Thracië binnenviel, en de Abderieten versloeg. In den oorlog der Romeinen tegen Perseus werd Abdera door den praetor L. Hortensius stormenderhand ingenomen en geplunderd (170), en werden de inwoners omgebracht of als slaven verkocht, omdat zij aan de hebzucht van den romeinschen veldheer niet spoedig genoeg voldeden. De rom. senaat schonk hun de vrijheid terug en verklaarde Hortensius’ handeling voor onbillijk. In den lateren tijd hadden de Abderieten den naam van stompzinnig te zijn en allerlei dwaasheden te doen. De wijsgeeren Democritus en Protagoras en de geschiedschrijver Hecataeus waren te Abdera geboren.

Abdērus, Ἄβδηρος, een gunsteling van Heracles, die door de paarden van Diomēdes (z. a. no. 1) verscheurd werd. Te zijner nagedachtenis bouwde Heracles de stad Abdera.

Abella of Avella, stad in Campania in de bergen ten O. van Nola, met beroemde ooftteelt, vandaar malifera genoemd.

Abellinum, stad op de grenzen van Campania en Samnium, t. O. van Abella.

Abelux, Ἀβίλυξ, een voorname Spanjaard, die de spaansche gijzelaars, door Hannibal te Saguntum opgesloten, aan de twee Scipio’s in 217 in handen speelde. Zie Bostar.

Abia, Ἀβία, stad in Messenia aan de oostzijde van de messenische golf.

Abii, Ἄβιοι, scythisch nomadenvolk, volgens Homerus een van de rechtvaardigste volken. Ook in den tijd van Alexander d. G. worden zij genoemd.

Abila, τὰ Ἄβιλα, stad in Coele-Syria, ten N. W. van Damascus.

Abisares, Ἀβισάρης, indisch vorst, die zich aanvankelijk vijandig tegen Alexander gedroeg, en zich later met Porus tegen hem wilde vereenigen. Hij onderwierp zich echter tijdig, waarvoor Alexander hem de regeering liet en zelfs zijn gebied vergrootte.

Abnoba mons, later Marciana Silva, het tegenwoordige Schwarzwald.

Abobrīca, stad in Hispania Tarraconensis, in Gallaecia, aan de Westkust, ten N. van den Minius (Minho), tgw. Bayona.

Abolla, een mantel van dubbel linnen, oorspronkelijk een soldatenmantel. In den keizertijd was deze dracht vrij algemeen. Dat de abolla destijds nauwsluitend was, bewijst een epigram van Martialis de abolla Crispini, waarin hij den dieven aanraadt, liever eene toga om te slaan. Abolla maior was een wijdere mantel, waarin de grieksche wijsgeeren, vooral de cynische, zich plachten te wikkelen.

Abonitīchos, Ἀβώνου τεῖχος, stad in Paphlagonia, ten O. van Sinope, met het orakel van den door Lucianus gehekelden leugenprofeet Alexander.

Aborigĭnes, doch gr. ἀβοριγῖνες, een oud-italische volksstam.

Absis, ἁψίς, ion. ἀψίς, -ῖδος, halfrond uiteinde eener overigens rechthoekige zaal, vooral bij basilicae en aan romeinsche tempels van den keizertijd voorkomende.

Absyrtides insulae, twee eilandjes aan de illyrische kust, waarvan het grootste later Apsōrus, Ἄψωρος, heette.

Absyrtus = Apsyrtus.

Abulītes, Ἀβουλίτης, satraap van Susiana onder Darīus Codomannus. Hij onderwierp zich vrijwillig aan Alexander (331) en behield daarom zijn satrapie; maar daar hij zich gedurende Alexanders tocht naar Indië aan plichtverzuim schuldig maakte, werd hij met zijn zoon ter dood gebracht.

Abus, Ἄβος, 1) rivier aan de Oostkust van Britannia, misschien de Humber.—2) berg in Armenia, tgw. Ararat of Arghatagh, met de bronnen van den Euphraat.

Abȳdus, Ἄβυδος, 1) stad aan den Hellespont op de aziatische kust, tegenover Sestus, kolonie van Miletus. Te Sestus woonde Hero, te Abydus Leander. Hier hield Xerxes zijne legertelling. Spreekwoord: ne temere Abydum (sc. eas), omdat de stad wegens hare zedeloosheid berucht was.—2) stad in Boven-Aegypte, ten noorden van Thebae, beroemd door het graf en een tempel van Osiris, alsmede door het nabijgelegen Memnonium. De tabula Abydena is eene onder de puinhoopen der stad gevonden geslachtslijst van de koningen der 18de dynastie. Later, in 1864, is er nog een tweede geslachtslijst gevonden, die veel belangrijker is.

Abyla, Ἀβίλη, kaap in Afrika aan den ingang der middellandsche zee (tgw. Ceuta), met den tegenoverliggenden berg Calpe de zuilen van Hercules genoemd.

Academīa, Ἀκαδήμεια, 1) wandelplaats en worstelperk aan den Cephīsus bij Athene, waar door Plato en zijn opvolgers (Academici, Ἀκαδημικοί, οἱ ἀπὸ τῆς Ἀκαδημείας) onderwijs gegeven werd. Cimon had aan de verfraaiing der Ac. veel ten koste gelegd. De naam wordt afgeleid van den heros Acadēmus.—2) villa van Cicero hij Puteoli, zoo genoemd naar de Academica, die hij daar schreef.

Acamantis, Ἀκαμαντίς, een van de 10 phylae, waarin de bevolking van Attica door Clisthenes verdeeld werd.

Acamas, Ἀκάμας, 1) zoon van Theseus en Phaedra, die met Diomēdes als gezant naar Troje gezonden werd om Helena terug te vragen. Later nam hij deel aan den tocht tegen Troje en was hij een van hen, die met het houten paard in de stad kwamen. Bij de verovering vond hij zijne grootmoeder Aethra en bracht haar naar Athene terug, waar hij later de heerschappij in handen kreeg. Hij stierf op Cyprus, waarheen hij een atheensche kolonie geleid had.—2) zoon van Antēnor, een van de dapperste Trojanen.—3) zoon van Eüssōrus, aanvoerder van de thracische hulptroepen der Trojanen.—4) een Cycloop.

Acanthus, ἄκανθος, bereklauw, een plant die in het zuiden zeer veel in het wild voorkomt. Haar bladeren hebben tot voorbeeld gediend voor het kapiteel der Corinthische zuil, zie Columna.

Acanthus, Ἄκανθος, stad op Chalcidice, aan de noordzijde van de doorvaart, die Xerxes voor zijne vloot liet graven.

Acarnan, Ἀκαρνάν, zoon van Alcmaeon en Callirrhoë; hij en zijn broeder Amphoterus waren nog zeer jong toen hun vader vermoord werd, maar op het gebed van hun moeder liet Zeus hen buitengewoon snel tot mannen opgroeien. Daarop doodden zij de moordenaars van Alcmaeon (z. Phegeus) en vluchtten zij uit Arcadië naar Epīrus, waarvan zij later een deel onder den naam van Acarnania beheerschten.

Acarnania, Ἀκαρνανία, het meest westelijke landschap van eigenlijk Hellas (zoogen. Midden-Griekenland), in den mythischen tijd bewoond door allerlei stammen: Taphiërs, Teleboeërs, Lelĕgers, Cureten, later aan de kusten door Corinthiërs bevolkt. Voor de geschiedenis heeft Ac. geen belang. De Acarnaniërs waren een ruw, kloek volk, berucht om hunne rooftochten te land en ter zee.

Acastus, Ἄκαστος, 1) zoon van Pelias, nam deel aan de jacht op het calydonische zwijn en aan den tocht der Argonauten. Bij de spelen, die hij gaf ter gelegenheid van de begrafenis zijns vaders, zag zijne gemalin Hippolyte of Astydamēa voor het eerst Peleus en werd op hem verliefd, doch daar hare liefde onbeantwoord bleef, beschuldigde zij hem bij haar echtgenoot, dat hij haar had willen verleiden. Hierover vertoornd nam Ac. Peleus mede naar een jachtpartij op den Pelion, en toen P. vermoeid was ingeslapen, liet hij dezen alleen achter, na hem zijn zwaard te hebben ontnomen, in de meening, dat hij dus moest omkomen. En inderdaad werd hij door de Centauren aangevallen; hij werd echter door Hermes (v. a. Hephaestus of Chiron) gered, trok naar Iolcus en doodde Ac. en zijne gemalin.—2) koning van Dulichium.

Acatus, Acatium, ἄκατος, ἀκάτιον, 1) klein en snelzeilend schip, als passagiers- en transportschip en vooral bij zeeroovers in gebruik; de achtersteven was binnenwaarts gekromd, de voorsteven van een snebbe voorzien. Ook de boot van Charon (z. a.) heette ἄκατος.—2) de 2de mast op een schip.—3) een soort drinkschaal in den vorm van een boot.

Acca Lārentia of Lārentina, volgens de sage de vrouw van den herder Faustulus en de voedster en pleegmoeder van Romulus en Remus; oorspronkelijk eene godin, aan wie op de Larentalia (z. a.) geofferd werd.

Accensus. 1) Oorspronkelijk hadden niet beide consuls te Rome gelijktijdig lictores cum fascibus et securibus. Degene, die ze niet had, liet zich dan voorafgaan door een accensus of ordonnans. Later echter werd het gebruikelijk, dat de magistratus cum imperio behalve hun lictoren toch nog een accensus hadden. Tusschen de accensi en de overige apparitores of dienaren der magistraten is dit onderscheid, dat de accensus niet in vasten staatsdienst was, maar door den ambtenaar persoonlijk in dienst genomen werd, en bij diens aftreden ook ophield accensus te zijn. De accensi werden vooral gebruikt tot het doen van dagvaardingen. Meestal waren het vrijgelatenen.—2) Bij de legerorganisatie van Servius Tullius waren accensi eene reserve, die een afzonderlijke centuria vormde, en evenals de twee centuriae fabrum en de twee centuriae tubicinum et cornicinum, buiten de classes stond. Zij vochten als ongeregelde troepen, niet in linie, maar tirailleursgewijze, en deden dikwerf dienst als steenwerpers. Ook namen zij in den strijd de plaats der gesneuvelden in de slaglinie in en streden dan met de wapenen van hen, die zij vervingen. Velati heeten zij in tegenstelling met de eigenlijke soldaten, die sagati (= met een krijgsmantel bekleed) zijn. Ze hebben dus gewone burgerkleeding en zijn ongewapend. Uit deze accensi werden oorspronkelijk de burgerlijke accensi gekozen.

Accius, romeinsch treurspeldichter, z. Attius no. 6.

Ace, Ἄκη, beroemde vesting in Phoenice, door Ptolemaeus I verfraaid en in Ptolemaïs verdoopt, in de geschiedenis der kruistochten bekend als St. Jean d’Acre.

Acerra, 1) een doos of kistje tot het bewaren van wierook.—2) een klein, draagbaar altaar, waarop wierook gebrand werd bij een lijk.

Acerrae, stad in Campania, door Hannibal verwoest, later herbouwd.

Aceruntia, stadje op de grens van Apulia en Lucania, op den berg Vultur gelegen, tgw. Acerenza.

Acesīnes, Ἀκεσίνης, 1) rivier op de oostkust van Sicilië, ten Noorden van den Aetna.—2) rivier in Pendschab, die den Hydaspes opneemt, en zelf in den Indus uitstroomt.

Acestes, Aegestes, Egestes, Ἀκέστης, Αἰγέστης, zoon van een Trojaan of van den riviergod Crimīsus en Segesta of Egesta. Hij was op Sicilië geboren, waar hij zich na afloop van den trojaanschen oorlog ging vestigen. De stad Segesta of Egesta was door hem gesticht of naar hem genoemd. Aenēas werd bij zijn komst op Sicilië gastvrij door hem ontvangen.

Acetabulum, kleine rom. inhoudsmaat = 0.067 liter. Eigenlijk beteekent het woord in de eerste plaats een azijnfleschje, ook wordt het gebezigd van een beker voor goocheltoeren.

Achaei, Achīvi, Ἀχαιοί, een van de hoofdstammen der Grieken (z. Hellenes). Uit Thessalia gekomen, vermeesterden zij de Peloponnēsus, met uitzondering van Arcadia en Ionia en bovendien een deel van Creta. Bij Homerus en in navolging van hem ook bij latere gr. en rom. dichters worden de gezamenlijke Grieken voor Troje meestal Ach. genoemd. Toen de Doriërs de Peloponnesus binnendrongen, werden de Achaeërs voor een gedeelte onderworpen, een gedeelte echter verdreef de Ioniërs en gaf aan Ionia den haam Achaia.

Achaeisch verbond. De twaalf democratisch bestuurde steden van Achaia vormden van oudsher een verbond, dat echter alleen bij gemeenschappelijke offers als zoodanig optrad. Dit verbond viel onder Alexander d. Gr. uiteen, doch omstreeks 280 sloten de ach. steden, in dien tijd tien in getal, zich opnieuw bij elkander aan. Van toen af werden geregeld jaarlijks minstens twee gewone bondsvergaderingen gehouden, terwijl in bizondere gevallen een algemeene vergadering bijeengeroepen werd, waaraan ieder burger boven 30 jaar kon deelnemen, terwijl het bestuur aan twee strategen (sedert 256 slechts één), een grammateus, en tien damiurgi was opgedragen. Door de bekwaamheid zijner strategen (Arātus, Philopoemen) kreeg het verbond weldra groote macht en kon het ook buiten Achaia verschillende peloponnesische staten tot bondgenooten maken of aan zich onderwerpen (Sicyon 249, Corinthe 242); zelfs Sparta werd in 188 veroverd. Doch dit streven naar de hegemonie in de Peloponnēsus, vooral door het aetolisch verbond tegengewerkt, bracht het verbond soms in groote moeilijkheden en daardoor werd weldra het oorspronkelijke doel, handhaving der grieksche vrijheid tegenover Macedonië, uit het oog verloren; in 223 zag Aratus zich zelfs genoodzaakt de hulp van den macedonischen koning tegen Sparta in te roepen. Sedert dien tijd was het verbond steeds min of meer afhankelijk van Macedonië, en had het zijn behoud alleen te danken aan de twisten met Rome, waarin dit rijk weldra geraakte. Toen na den slag bij Cynoscephalae (197) het verbond tot de romeinsche zijde overging, steeg zijne macht weldra ten top; maar toen in 148 Macedonië een romeinsche provincie geworden was, bestond er voor de Romeinen geen reden meer het te sparen, en in het volgende jaar werd, naar aanleiding van een geschil met Sparta, de eisch gedaan, dat de voornaamste steden van het verbond losgemaakt en autonoom gelaten zouden worden. Dit deed het verbitterde volk naar de wapenen grijpen; maar in 146 werden zij eerst onder aanvoering van Critolaus door Metellus (z. Caecilii no. 6) bij Scarphe, en daarna onder aanvoering van Diaeus bij Leucopetra op den Isthmus door L. Mummius verslagen, waarop het verbond door den senaat opgeheven en Griekenland onder den naam Achaia een romeinsche provincie werd. Corinthe werd door Mummius gesloopt.

Achaemenes, Ἀχαιμένης, 1) stamvader van het eerste perzische koningsgeslacht, de Achaemeniden.—2) vorst van Persis onder Phraortes (omstreeks 640).—3) broeder van Xerxes en stadhouder van Aegypte, werd bij den opstand van Inarus tegen Artaxerxes gedood (462).

Achaeus, Ἀχαιός, 1) zoon van Xuthus en Creūsa, mythisch stamvader der Achaeërs. In Aegialus geboren, keerde hij later naar Thessalië terug, van waar zijn vader verdreven was, en kwam daar na den dood van zijn oom Aeolus aan de regeering.—2) treurspeldichter, te Eretria geboren, jongere tijdgenoot van Sophocles, maker van 24 (of 44) treurspelen, waarvan slechts één den prijs behaalde. Hij werd in den alexandrijnschen canon als eerste na de drie groote tragici opgenomen.—3) stadhouder van koning Antiochus III, heroverde de aan Attalus verloren deelen van het syrische rijk, doch toen hij zich in Kl.-Azië onafhankelijk wilde maken, werd hij te Sardes gevangen genomen en gedood (214).

Achaia, Ἀχαΐα, 1) landschap langs de noordkust van de Peloponnēsus, in ouden tijd Αἰγιαλός, kustland, geheeten. Voordat het land door de Achaeërs (z. a.) veroverd werd, was het door Ioniërs bewoond, die zich nu genoodzaakt zagen uit te wijken en deels naar Attica, deels naar de aziatische kust trokken. Het land was arm aan havens. In den omtrek van de stad Patrae bloeide de teelt van den byssusstruik, weshalve men er vele weverijen aantrof.—2) stamland der Achaeërs, in het zuiden van Thessalia, gewl. ter onderscheiding van no. 1 Ἀχαΐα Φθιῶτις genoemd.—3) naam van Griekenland (Peloponnēsus en Hellas) als rom. provincie, sedert 146, na de verwoesting van Corinthus door den rom. veldheer L. Mummius.

Acharnae, αἱ Ἀχαρναί, ook Acharne, Ἀχαρνή, vlek in Attica, op drie uur afstands ten noorden van Athenae gelegen. De bevolking leefde van wijn- en olijventeelt en vooral van kolenbranderijen. Het was een krachtig, doch ruw slag van menschen. Een der stukken van Aristophanes is Ἀχαρνῆς getiteld.

Achātes, Ἀχάτης, 1) de trouwe makker van Aenēas, fidus Achates.—2) riviertje op de zuidkust van Sicilia, waarnaar de achaatsteen genoemd is.

Acheloïades, Ἀχελωίδες, de Sirenen, dochters van Achelōus; alg. riviernimfen.

Achelōus, Ἀχελῷος, 1) nu Aspropotamo, de grootste rivier van Griekenland, ontspringt op den Pindus, loopt met snellen stroom zuidwaarts, scheidt Acarnania en Aetolia, en stort zich tegenover de Echinadische eil. in zee.—2) de god van bovengenoemde rivier, de oudste der 3000 rivieren, zonen van Oceanus en Thetys, v. a. zoon van Helius en Gaea, en vorst aller rivieren; vandaar wordt de naam Ach. soms voor water, Acheloia pocula voor drinkwater gebruikt. Hij vocht met Heracles om het bezit van Deianīra; bij dit gevecht maakte hij gebruik van zijn vermogen om zich in een slang of in een stier te veranderen, maar in alle drie gedaanten moest hij het onderspit delven; zelfs verloor hij als stier een horen, die, door de Najaden met bloemen en vruchten gevuld, de hoorn van overvloed werd. V. a. behield Heracles den horen, totdat Ach. dien van Amalthēa er voor in ruil gaf. Hij was de vader der Sirenen en van Dirce.

Acheron, Ἀχέρων, rivier in Epīrus, die voor een gedeelte onder den grond en dan volgens de meening der ouden rondom de onderwereld stroomt en over welke Charon de zielen der afgestorvenen voerde. Hij stroomt door de Acherusia palus. Een zijrivier hiervan was de Cocȳtus (z. a.).

Acheruntici libri, godsdienstige boeken, afkomstig van een etrurischen god of koning Tages, en handelende over de uitvaart en vereering der afgestorvenen.

Acherusia, sc. palus, ἡ Ἀχερουσία λίμνη, meer in Epīrus, waardoor de Acheron stroomde. Ook andere meren en diepten, welke men meende dat met de onderwereld gemeenschap hadden, komen onder dezen naam voor, zoo o.a. ten zuiden van Cumae in Campanië (tgw. Lago del Fusaro), wel te onderscheiden van het lacus Avernus, dat ten oosten van Cumae ligt.

Achillas, Ἀχιλλᾶς, voogd van Ptolemaeus XII, de moordenaar van Pompeius. Bij de onlusten, die kort daarna ia Alexandrië ontstonden, streed hij niet zonder geluk tegen Caesar, maar spoedig ruimden zijne tegenstanders hem door sluipmoord uit den weg.

Achilles, Ἀχιλ(λ)εύς, zoon van Peleus en Thetis, de dapperste, schoonste, vlugste, in het algemeen de voortreffelijkste aller grieksche helden voor Troje. Door zijne moeder werd hij zorgvuldig opgevoed, zelfs poogde zij hem onsterfelijk te maken en tot dat einde zalfde zij hem bij dag met ambrosia, terwijl zij hem bij nacht in het vuur legde, maar toen eens zijn vader hem zoo vond en hem uit de vlammen wilde redden, moest zij hare pogingen opgeven; zij verliet haar echtgenoot en keerde naar de zee terug. Daarna werd hij door Phoenix in de welsprekendheid en krijgskunde, door Chiron in de geneeskunde onderwezen en was hij met Patroclus reeds als kind bevriend. Van zijne moeder wist Ach. dat hem een lang en roemloos of een kort en roemvol leven beschoren was; hij koos het laatste en nam dan ook gaarne deel aan den tocht tegen Troje, waartoe Nestor en Odysseus hem kwamen uitnoodigen. V. a. had zijne moeder hem van den tocht willen terughouden, daar zij voorzag dat hij daarbij zoude omkomen; toen dus voorspeld was dat Troje zonder hem niet kon worden ingenomen, en Odysseus uitgezonden werd om hem te halen, zond zij hem naar Scyrus, waar hij in vrouwenkleeren te midden van de dochters van koning Lycomēdes verborgen gehouden werd. Maar Odysseus vond hem ook hier en herkende hem door list; hij kwam namelijk als koopman verkleed en liet voor de meisjes allerlei sieraden uitstallen, maar daarnevens ook wapenen; terwijl zij nu bezig waren dit alles te bezien, hoorde men plotseling schreeuwen en vechten, waarop de meisjes verschrikt vluchtten, maar Ach. de wapenen greep om zich te verdedigen. Voor Troje verrichtte hij onder bescherming van Hera en Athēna groote heldendaden; hij verwoestte 12 steden ter zee en 11 te land. In het tiende jaar van den oorlog echter trok hij zich, door Agamemnon beleedigd (z. Brisēis), terug en Thetis wist van Zeus te verkrijgen dat de krijgskans den Trojanen gunstig zou zijn, totdat aan Ach. voldoening gegeven zou zijn. Deze wijst, hoe hoog de nood ook bij de Grieken stijgt, ieder aanbod tot verzoening af; eerst toen de Trojanen in het leger gedrongen waren en begonnen waren de schepen in brand te steken, gaf hij gehoor aan de beden van Patroclus en stond hij toe dat deze zich aan het hoofd van de Myrmidonen in het gevecht mengde. Om den Trojanen schrik aan te jagen bekleedt Patroclus zich met de wapenrusting van Ach., maar hij wordt door Hector gedood en de wapenrusting valt in de handen der vijanden. Verdriet over het verlies van zijn vriend en de zucht om daarover wraak te nemen, bewegen Ach. nu zich met Agamemnon te verzoenen, en van dezen tijd af neemt hij weer deel aan den strijd. Reeds den eersten dag daarna wordt een hevig gevecht geleverd, waaraan verscheiden goden deelnemen, en waarin Hector door Ach. gedood wordt. Niet lang daarna werd ook Ach. door Paris en Apollo gedood, hetzij in een gevecht, hetzij in een tempel van Apollo, waar hij gekomen was om met Polyxena, de dochter van Priamus, te trouwen; hij werd door het geheele leger, door zijne moeder, de muzen en de zeenimfen 17 dagen lang beweend; aan het strand van den Hellespont werd een grafteeken opgericht, waarin zijne beenderen met die van Patroclus en Antilochus begraven werden. Latere dichters verhaalden nog, dat Thetis, om Ach. onkwetsbaar te maken, hem in den Styx doopte en dat dit het gewenschte gevolg had voor het geheele lichaam met uitzondering van den hiel, waaraan zij hem had vastgehouden en waaraan hij ook later doodelijk gewond werd. Ach. werd op vele plaatsen van Griekenland als halfgod vereerd, het eiland Leuce was hem geheel gewijd, en naar men meende, was hij daar gehuwd met Helena en leidde hij er een gelukzalig leven in gezelschap van andere helden en heldinnen.

Achilles Tatius, Ἀχιλλεὺς Τάτιος, geb. te Alexandrië, schreef vóór het begin van de 4de eeuw n. C. den roman τὰ κατὰ Λευκίππην καὶ Κλειτοφῶντα.

Achillēum, Ἀχιλλεῖον, 1) stadje bij kaap Sigēum in Troas, met den grafheuvel van Achilles.—2) stadje bij Smyrna.

Achillēus dromos, Ἀχίλλειος δρόμος, landtong aan den N-kant van de Zwarte zee, ten N.W. van

Achillis insula of Leuce, eiland aan den mond van den Borysthenes. Men nam aan, dat hier de verblijfplaats van Achilles en andere helden na hun dood was.

Achillīdes, Ἀχιλλείδης, Neoptolemus (Pyrrhus), zoon van Achilles.

Achīvi, Ἀχαιοί, z. Achaei.

Achradīna, Ἀχραδίνη, een der vijf deelen, waaruit de stad Syracusae bestond.

Acidalia mater, Venus, zoo genoemd naar de bron Acidalia bij Orchomenus in Boeotië, waar zij en de Gratiën zich plachten te baden.

Acies, Τάξις, slagorde, opstelling van het leger voor den slag. 1) Bij de Grieken, zie Τάξις.—2) Bij de Romeinen moet men voor de opstelling drie perioden onderscheiden; voor de oudste periode tot op den tijd van Camillus zie men Centuria. Het leger werd toen in ééne aaneengeschakelde (grieksche) phalanx opgesteld, waarvan de kern gevormd werd door de zwaargewapende burgers van de drie eerste klassen der serviaansche indeeling; achter hen waren de lichtgewapenden opgesteld, terwijl de ruiterij op de flanken stond. Deze slagorde was in de gevechten met de Galliërs ondoelmatig gebleken, en vervangen door een indeeling in manipels, waarvan de artikelen centuria, cohors, hastati en legio een voorstelling geven. Elk legioen werd in drie liniën in slagorde geschaard; vooraan stonden de manipels der hastati, dan die der principes, eindelijk die der triarii. Tusschen de verschillende manipels werd eenige ruimte gelaten, zoodat ieder manipel op zichzelf een geheel vormde, terwijl zij zich zoo noodig elk oogenblik konden aaneensluiten; hierdoor kreeg het leger een groote gemakkelijkheid van beweging. In den slag stonden meestal de beide legioenen in het centrum, de socii en de ruiters op de flanken. Oudtijds stond het leger in ééne lange lijn (fronte longa). Later vindt men o.a. de acies obliqua, waarbij een deel van het leger aanvalt en het andere voorloopig buiten gevecht blijft, de acies sinuata, wanneer de vleugels den aanval beginnen en het centrum achterblijft; zie ook cuneus en forceps. De oorlogen met de Cimbren en Teutonen gaven Marius aanleiding, deze indeeling te vervangen door eene in cohorten, waarbij telkens één manipel der hastati, principes en triarii tot eene cohors van 600 man vereenigd werd; tien cohorten vormden eene legio; zie verder cohors. De Romeinsche ruiterij werd nu afgeschaft; zij komt het laatst voor in den oorlog tegen Jugurtha.—Onder Caesar telde het legioen 3000 à 3600 man, ingedeeld in 10 cohorten van 3 manipels, ieder van twee centuriae. Gewoonlijk was de slagorde de acies triplex. Vier cohorten van ieder legioen vormden de prima acies, drie de secunda acies, en drie de tertia acies. Vóór Camillus is dus de taktische eenheid de centuria, in den tijd van Polybius de manipulus, na Marius de cohors.

Acilia (lex) de repetundis van 122, van den volkstribuun M’. Acilius Glabrio, den vader van den bij de gens Acilia onder no. 3 genoemden consul. Omtrent den inhoud dezer wet is weinig zekers bekend. Slechts weten we, dat bij de quaestiones perpetuae door deze wet de verplichting werd opgelegd tot ampliatio (z.a.), zoodra meer dan ⅓ der rechters N. L. (non liquet) stemde, en dat hieruit langzamerhand de comperendinatio (z. a.) ontstaan is. Zie verder Servilia (lex).

Acilia Calpurnia (rogatio), de ambitu van de consuls M’. Acilius Glabrio en C. Calpurnius Piso (67). Zie Calpurnia (lex) de ambitu. Daar M’. Acilius Glabrio zich vóór de aanneming der wet teruggetrokken had, wordt de wet alleen naar den tweeden voorsteller genoemd.

Acilii, plebejisch geslacht, waartoe familia Glabrionum behoorde. Dit was de beroemdste familie dezer gens, waartoe ook nog de familiën der Aviolae en Balbi behoorden. 1) M’. Acilius Balbus, consul 150.—2) M’. Acilius Glabrio, consul 191, versloeg den syrischen koning Antiochus III bij de Thermopylae en verdreef hem uit Griekenland. Vervolgens wendde hij zich tegen de Aetoliërs, die zich bij Antiochus hadden aangesloten, overwon hen en hield over hen te Rome een zegetocht. In den slag bij de Thermopylae had hij een tempel aan de Pietas beloofd, die in 181 door zijn zoon M’. Acilius Glabrio gewijd werd, waarbij deze voor zijn vader een standbeeld oprichtte, het eerste vergulde standbeeld in Italia.—3) M’. Acilius Glabrio was in 70 als praetor repetundarum voorzitter van het gerechtshof in het proces van Cicero tegen Verres. In 67 was hij consul met C. Calpurnius Piso, met wien hij de lex Acilia Calpurnia de ambitu voorstelde (z. a.). Hij bestreed in dit jaar, doch vergeefs, het wetsvoorstel van Gabinius, om aan Pompeius de uitroeiing der zeerooverij op te dragen. Daarop ging hij naar de provincie Bithynia, met de bestemming Lucullus in het opperbevel in den mithradatischen oorlog op te volgen. Hij verrichtte echter niets en werd door de komst van Pompeius spoedig van zijne taak ontheven. Zijn zoon M’. Acilius Glabrio komt als legaat van Caesar voor, en werd tweemaal in eene res capitalis door Cicero verdedigd.—4) Livius maakt melding van een annalist C. Acilius die in het Grieksch annales schreef, welke althans tot het jaar 184 liepen.

Acinaces, ἀκινάκης, korte, rechte dolk, die door Perzen e. a. barbaren aan de rechterzijde gedragen werd, dikwijls met goud en edelgesteenten bezet.

Acis, Ἆκις, zoon van Faunus en Symaethis. Hij beminde Galatēa en werd door haar bemind; toen zijn medeminnaar Polyphēmus hen eens met elkander verraste, vluchtte A.; maar Polyphemus wierp naar hem met een rotsblok, dat hij van den Aetna had afgebroken en waardoor A. verpletterd werd; zijn bloed veranderde in een rivier, Acis genaamd, die onder dit rotsblok ontspringt.

Aclys (aclis), een korte werpspies, met uitstekende, scherpe punten, waaraan een riem bevestigd was om de spies na den worp weer naar zich toe te trekken, een zeer ouderwetsch wapen van de oude bewoners van Campania (de Osci).

Acmonia, Ἀκμονία, stad in Phrygia ten Z. van het gebergte Dindymus.

Acmonides, Ἀκμονίδης, naam van een Cycloop.

Acoetes, Ἀκοίτης, zoon van een maeonisch visscher. Toen eens de matrozen van het schip waarop hij stuurman was, op Chius aan land gegaan waren, brachten zij aan boord een schoonen knaap, dien zij slapend gevonden hadden en als slaaf wilden wegvoeren. Ac. die in den knaap een god herkende, verzette zich daartegen, maar te vergeefs, de matrozen ontnamen hem het bestuur van het schip en voeren weg. Plotseling werd schip, tuig, riemen, enz., door wijnranken omgeven, het bleef onbeweeglijk liggen, en in plaats van den knaap stond Dionȳsus, bekranst en den thyrsusstaf zwaaiend, te midden van tijgers, lynxen, enz., die zich aan zijne voeten neervlijden. De matrozen sprongen in zee en veranderden in dolfijnen. Ac. alleen bleef gespaard en werd op Naxus priester van Dionȳsus. Later door Pentheus gevangen genomen, werd hij op wonderdadige wijze gered.

Acontius, Ἀκόντιος, van Ceos. Eens reisde hij naar het feest van Artemis op Delus en zag daar de schoone Cydippe, de dochter van een zeer voornaam Athener. Hij werd op haar verliefd, maar daar hij zich niet aanzienlijk genoeg achtte om haar ten huwelijk te vragen, bedacht hij een list om haar tot vrouw te krijgen. Toen zij eens in den tempel zat, wierp hij haar een appel toe, waarop geschreven stond: Ik zweer bij het heiligdom van Artemis, dat ik met Acontius zal trouwen. Het meisje nam den appel op, las het geschrevene overluid, en wierp hem daarna weder weg, waarop Ac. naar Ceos terugkeerde om den loop der gebeurtenissen af te wachten. Later wilde Cydippe’s vader haar aan een ander uithuwen, maar het meisje werd kort voor den voor het huwelijk bepaalden dag ziek, en daar zich ditzelfde driemaal herhaalde, vroeg haar vader het delphische orakel om raad. Tot antwoord werd hem gegeven dat de woorden, in den tempel gesproken, door Artemis gehoord waren, en dat zij geen ander huwelijk kon aangaan zonder zich aan meineed tegenover de godin schuldig te maken. Daarop gaf de vader zijne toestemming tot haar huwelijk met Ac.

Acra, Acrae, Ἂκρα, Ἂκραι, naam van een aantal op hoogten gelegen steden in Acarnamia, op Sicilia en elders. Ook een heuvel bij Jerusalem heette aldus.

Acraephia, Ἀκραιφία, of Acraephium, Ἀκραιφίον, stad in Boeotia, aan de oostzijde van het meer Copaïs; in de nabijheid de beroemde tempel van Apollo Πτῷος, zie Ptoum.

Acragas, Ἀκράγας, -αντος, grieksche naam van Agrigentum op Sicilia z. a.

Acrisiōne, Ἀκρισιώνη, Danaë, dochter van Acrisius.

Acrisioniades, Ἀκρισιωνιάδης, Perseus, kleinzoon van Acrisius.

Acrisius, Ἀκρίσιος, zoon van Abas en Ocalēa of Aglaïa, koning van Argos. Hij verdreef zijn tweelingbroeder Proetus, maar werd later door diens schoonvader Iobates gedwongen zijn rijk met hem te deelen, zoodat hij Argos behield en Proetus Tiryns kreeg. Daar hem voorspeld was, dat de zoon zijner dochter Danaë hem zou dooden, hield hij haar in een onderaardsch vertrek of in een ijzeren toren opgesloten; maar Zeus wist toch als gouden regen toegang tot haar te krijgen, en Danaë werd bij hem moeder van Perseus. Eenige jaren werd het kind in den kerker verborgen gehouden; toen verried het zich door geschreeuw, en Acr. liet moeder en kind in een kist in zee werpen. De kist werd bij Seriphus door Dictys uit het water gehaald en later keerde Perseus met zijne moeder naar Argos terug. Zich het orakel herinnerende, vluchtte Acr. naar Larisa, maar Perseus trof hem daar aan en bij de lijkspelen des konings wierp hij toevallig zijn discus op den voet van zijn grootvader, die aan de gevolgen hiervan overleed.

Acroāma, virtuoos, die aan tafel de gasten onderhield, hetzij door voorlezingen, hetzij door muziek en zang of door grappen.

Acroceraunia, τὰ Ἀκροκεραύνια, kaap der montes Ceraunii (Κεραύνια ὄρη) aan de noordpunt der epirotische kust, berucht door de zich aldaar samenpakkende onweders en losbrekende stormen.

Acrocorinthus, Ἀκροκόρινθος, de burcht van Corinthus.

Acropolis, Ἀκρόπολις, ἄκρα πόλις, burcht of citadel, altijd een steile of van nature sterke heuvel, in overeenstemming met de plaatselijke gesteldheid bebouwd en bevestigd. Op de atheensche acropolis vond men de heiligdommen der voornaamste beschermgoden van den staat. Zie verder Athenae.

Acrorēa, ἡ Ἀκρώρεια, bergachtige landstreek in Elis, in het noordoosten, rondom de bronnen van den Penēus en den Ladon.

Acrotatus, Ἀκρότατος, 1) zoon van Cleomenes II. Hij was de eenige die zich verzette tegen het volksbesluit, volgens hetwelk de gevluchte Spartanen uit den slag bij Megalopolis (331) van alle straffen zouden vrijgesteld worden. Daardoor maakte hij zich zeer gehaat, en toen in 314 Agrigentum om een spartaansch aanvoerder verzocht tegen Agathocles van Syracuse, nam hij vrijwillig die taak op zich. Wegens zijn gewelddadige handelwijze moest hij echter spoedig weder naar Sparta vluchten, waar hij kort daarna stierf.—2) kleinzoon van den bovengenoemde. Hij volgde op jeugdigen leeftijd, in 265 zijn vader Areus I als koning van Sparta op, maar sneuvelde reeds spoedig (± 260) tegen Aristodēmus van Megalopolis.

Acrothōi, Ἀκρόθωοι, stad op den berg Athos.

Acta. Over het algemeen verstaat men onder acta de officieele aanteekeningen, notulen, protocollen omtrent hetgeen gebeurd of verhandeld is, b.v. acta fori, gerechtelijke protocollen, acta militaria, verslag van militaire zaken, acta triumphorum, relaas van zegetochten. Op twee soorten van acta echter moeten wij in het bijzonder de aandacht vestigen.

Acta diurna urbis of populi, of ook wel kortweg diurna geheeten, eene soort van dagblad, allerlei dingen bevattende, die voor het publiek belangrijk konden zijn, als: geboorte-, huwelijks- en doodsberichten, marktprijzen, aankondigingen van feesten, verkoopingen, aanbestedingen, enz., en voorzeker ook belangrijke nieuwstijdingen. Deze diurna werden op openbare plaatsen tentoongesteld, waar men ze kon gaan lezen of laten afschrijven.

Acta senatus, officieele notulen van het in den senaat verhandelde, eerst slechts kort, later ook met vermelding der discussiën. C. Julius Caesar gaf aan deze acta eene groote openbaarheid, die echter door Augustus weer afgeschaft werd. Ze werden echter geregeld door de geschiedschrijvers, vooral door Tacitus, geraadpleegd. In den lateren keizertijd verloren zij hoe langer hoe meer van hun belang, en ontstond uit de samensmelting met de diurna de officieele hof- en staatscourant, voor welker verbreiding tot in de verst afgelegen provinciën van het rom. rijk van regeeringswege gezorgd werd.

Actaeon, Ἀκταίων, zoon van Aristaeus en Autonoë, werd door Chiron in de jacht onderwezen, waarvan hij zulk een groot minnaar was, dat hij 50 honden hield. Hij werd, omdat hij Artemis met hare nimfen bespied had, terwijl zij zich in het dal Gargaphia bij Plataeae baadden, door de vertoornde godin in een hert veranderd, waarop hij door zijn eigen honden verscheurd werd. V. a. trof deze straf Actaeon, omdat hij zich beroemd had een beter jager te zijn dan Artemis. Nog laat werd de rots getoond, van waar Act. de godin gezien zou hebben. Reeds de ouden zagen in de mythe van Act. een toespeling op de alles verterende hitte der hondsdagen; vandaar dat zijn beeld op rotsen en bergen geplaatst werd, om de nadeelige gevolgen daarvan af te wenden.

Acte, Ἀκτή, in het algemeen kustland; meer in het bijzonder oude naam voor Attica (= Actica). Ook de landtong met den berg Athos.

Actia, Ἄκτια, spelen ter eere van Apollo Actius te Actium, door Augustus na den slag bij Actium uitgebreid en overgebracht naar Nicopolis. Het feest werd in den keizertijd om de 4 jaren gevierd, evenals de Olympische en andere spelen, ter eere van de overwinning door Augustus behaald. Ook te Rome zijn een tijd lang Actia gevierd.

Actio, in juridischen zin de behandeling eener zaak voor den rechter, het proces, ook wel reeds alleen de aanklacht. Ook de pleitrede wordt actio genoemd. Zie Legis actio.

Actium, Ἄκτιον, noordelijkste kaap van Acarnania aan den ingang der ambracische golf, Octavianus won hier in Sept. 31 den zeeslag op Antonius en Cleopatra. Ter herinnering hieraan stichtte hij later aan de overzijde, in Epirus, de stad Nicopolis.

Actor of petītor, de eischer of klager in een iudicium privatum, ook de aanklager in een causa publica; daar de vormen van het privaatproces op het quaestionenproces worden overgebracht, neemt men ook verschillende woorden daarvan over.—Actor is ook de slaaf of vrijgelatene, die de zaken zijns meesters bestuurt, zooveel als rentmeester.—Actores publici waren onder de keizers de rentmeesters der staatsdomeinen.

Actoriōnes of Actoridae, Ἀκτορίωνες, Ἀκτορίδαι, ook Moliones, Molionidae, Μολίονε, Μολιονίδαι, en Ἀκτορίωνε Μολίονε genoemd, Eurytus en Cteatus, tweelingzonen van Poseidon en Molione, die met Actor gehuwd was. Nog zeer jong namen zij deel aan den krijgstocht van de Epeërs tegen Pylus. Ook onder de deelnemers aan de calydonische jacht worden zij genoemd. Bij de lijkfeesten van Amarynceus overwonnen zij Nestor in den wedren, in een gevecht tegen Heracles vonden zij den dood; hun graf was te Cleōnae in Argolis. Soms worden de twee broeders voorgesteld als aaneengegroeid (διφυεῖς, συμφυεῖς) met twee hoofden, vier handen en vier voeten.—Ook Patroclus als kleinzoon van een anderen Actor wordt Actorides genoemd.

Actuaria (navis), snel varend schip, snelzeiler, schip met laag boord, met slechts ééne rij roeibanken.

Actuarius, snelschrijver, verslaggever van het gesprokene in eene vergadering; in het leger van den keizertijd ook: foerier of kwartiermeester.

Aculeo, zie Furii no. 15.

Acusilāus, Ἀκουσίλαος, van Argos, logograaf uit de 5de eeuw.

Acypha, Ἀκύφας, zie Pindus no. 2.

Ada, Ἄδα, dochter van Hecatomnus, zuster van Maussōlus en Artemisia en met haar broeder Idrieus gehuwd. Na zijn dood (343) bleef de regeering over Caria slechts vier jaar in handen van Ada; daarna werd zij door haar jongsten broeder Pixodārus met perzische hulp van den troon gestooten, en na diens dood werd zijn schoonzoon Orontobates door den koning van Perzië in de regeering bevestigd. Ada behield slechts de vesting Alinda, die zij vrijwillig aan Alexander d. G. overgaf, toen hij in 334 tegen Halicarnassus oprukte, terwijl zij hem tot zoon aannam; daarvoor gaf Alexander haar na de verovering dezer stad (333) de regeering over geheel Carië terug.

Adamas, ἀδάμας, stof waarvan, naar men zich voorstelde, verschillende voorwerpen ten gebruike van goden en goddelijke wezens gemaakt waren; later ook diamant.

Addicere, addictio, addictus. Addicere beteekent in de taal der augurs: toestemmen, een gunstig voorteeken geven. Het werd gebezigd van de auguria ex avibus. Waren de teekenen gunstig, dan sprak de augur: aves addicunt; zoo niet, dan zeide hij: alio die. Als rechtsterm wordt addicere gebezigd, wanneer de praetor het betwiste voorwerp aan een der twistende partijen toewijst. Deze handeling heet addictio. Addictus was oudtijds degene, die zijne schulden niet kon betalen en derhalve door den praetor ten gevolge van een vonnis (addictio) aan den schuldeischer werd toegewezen. Betaalde de addictus niet binnen 60 dagen, dan kon de schuldeischer hem trans Tiberim verkoopen en zelfs dooden. Waren er meer schuldeischers, dan mochten zij het lichaam van den addictus verdeelen (corpus secare); zie ook nexum. Toen in 326 de lex Poetelia Papiria de persoonlijke inbeslagneming des schuldenaars had afgeschaft, werd de naam addictus gewoonlijk gebezigd van iemand, die veroordeeld was om te betalen.

Addua, rivier in Gallia Cisalpīna, thans Adda, die door den lacus Larius (meer van Como) stroomt, en in den Padus (Po) uitloopt.

Ἄδεια, waarborg tegen de nadeelige gevolgen, die men door het verrichten van eene of andere gevaarlijke of verboden handeling zou kunnen ondervinden; het is dus bijv. een vrijgeleide, verlof tot het doen van voorstellen die bij de wet verboden zijn, e. dgl. De ἄδεια werd door het volk verleend. Ἄδεια aan vreemdelingen verleend = ἀσυλία.

Adherbal, Ἀτάρβας. 1) Deze naam droegen enkele carthaagsche veldheeren in den eersten en tweeden punischen oorlog.—2) Adherbal was de oudste zoon van den numidischen koning Micipsa. Hij en zijn broeder Hiëmpsal werden door hun neef Jugurtha omgebracht, hetgeen aanleiding gaf tot den Jurgurthijnschen oorlog (112–106).

Adiabēnē, Ἀδιαβηνή, landschap in het N.O. van Assyria, ten oosten van den Tigris.

Adimantus, Ἀδείμαντος, 1) Corinthiër, aanvoerder der corinthische schepen in den oorlog tegen Xerxes. Themistocles bewoog hem door geschenken, bij Artemisium te blijven, hoewel hij zich wilde terugtrekken. Later verzette hij zich dikwijls tegen de voorstellen van Themistocles, en, naar het zeggen der Atheners, dat echter door anderen tegengesproken werd, zouden de corinthische schepen aan den slag bij Salamis geen deel genomen hebben.—2) atheensch admiraal in den slag bij Aegospotami, waarin hij, naar men zeide, verraad gepleegd had; hij was de eenige der atheensche admiraals, die door Lysander in het leven gelaten werd.—3) broeder van Plato.

Adlecti, 1) in het algemeen degenen, die in een collegie nog bij- of nagekozen worden, om het voltallig te maken.—2) = conscripti. Z. Patres.

Admēte, Ἀδμήτη, dochter van Eurystheus; voor haar haalde Heracles den gordel der Amazonenkoningin Hippolyte.

Admētus, Ἄδμητος, 1) zoon van Pheres, koning van Pherae. In zijn jeugd nam hij deel aan de calydonische jacht en aan den Argonautentocht. Hij was een gastvriend van Heracles en een gunsteling van Apollo, die, uit den hemel verbannen, negen jaar als herder bij Admetus diende. Toen Adm. naar de hand van Alcestis dong, beloofde haar vader Pelias zijne toestemming te geven als hij haar kwam halen in een wagen met leeuwen en evers bespannen; door de hulp van Apollo gelukte hem dit. Onder andere weldaden die deze god hem bewees, was ook deze, dat hij van de Moerae de gunst verwierf dat, wanneer Adm.’s levensdraad afgesponnen was, een ander in zijne plaats zou mogen sterven. Toen nu het noodlottig uur gekomen was, begaf Alcestis zich vrijwillig voor hem in den dood; maar juist toen Adm. dit vernam en zich aan de grootste wanhoop overgaf, kwam Heracles toevallig bij hem en haalde haar terug. V. a. zou Persephone haar vrijwillig teruggezonden hebben.—2) koning der Molossers, bij wien Themistocles op zijne vlucht uit Athene eenigen tijd vertoefde (± 466). Hoewel Adm. rechtmatige grieven tegen hem had, weigerde hij hem aan de Atheners uit te leveren en zorgde hij, dat hij veilig naar Pydna kwam.

Admissio, onder de rom. keizers de toelating tot den vorst, de audiëntie. Officium admissionis, het ambt van den ceremoniemeester, die de audientiën regelt. Prima, secunda admissio, eerste, tweede klasse van audiëntie, naarmate men een hoogeren of lageren rang bekleedde.

Adonia, Ἀδώνια, feest ter eere van Adonis, dat in het oosten bij het begin der lente, maar in Griekenland en later ook te Rome bij het begin van den zomer gevierd werd. Het duurde twee dagen; op den eersten werd met veel klachten en gejammer het verdwijnen van Adonis naar de onderwereld, op den tweeden met buitensporige vreugde zijn terugkomst herdacht. Onder het zingen van klaagliederen, Ἀδωνιασμός, die Aphrodīte’s liefde voor Adonis en haar smart bij het vernemen van zijn dood en bij het vinden van den stervende bezongen, liepen vrouwen naar het beeld van Adonis te zoeken; nadat dit gevonden was, werd het met het beeld der godin op een pronkbed ten toon gesteld en eindelijk onder luide jammerklachten begraven of in zee geworpen. Ook plaatste men potten met kort bloeiende planten in de deuren der huizen en in de voorhoven der tempels (tuinen van Adonis, Ἀδώνιδος κῆποι).

Adōnis, Ἄδωνις, zoon van Cinyras en Myrrha of van Phoenix en Alphesiboea, van Cinyras en Metharme, van Thēas en Myrrha. Om zijne buitengewone schoonheid werd hij door Aphrodīte, die vandaar Ἀδωνιάς, Ἀδωνία heet, bemind. Toen hij op de jacht door een wild zwijn gedood was, verkreeg deze godin van Zeus, dat hij slechts de helft van het jaar bij Persephone behoefde te blijven, de andere helft brengt hij bij de andere goden op den Olympus door. Uit zijn bloed ontstond de teedere en kort bloeiende anemone. V. a. zou Aphrodite hem als knaap aan Persephone te bewaren gegeven hebben; doch deze, eveneens op hem verliefd geworden, weigerde hem terug te geven. Toen besliste Zeus dat Adonis een derde van het jaar bij Aphrodite en een derde van het jaar bij Persephone zou blijven, terwijl hij over een derde vrij zou kunnen beschikken. Ad. verkoos ook dien tijd met Aphrodite door te brengen.

Adoptio, aanneming als kind van iemand, die nog niet sui iuris was. Het middel hiertoe was eene driemaal herhaalde mancipatio. De werkelijke vader stond door een driemaal herhaalden schijnverkoop zijn zoon af aan een tusschenpersoon, die hem de eerste twee keeren weder aan den vader teruggaf. De vader had namelijk het recht zijne kinderen te verkoopen; doch als hij een zoon driemaal verkocht had, was de patria potestas verbroken. Na den derden schijnverkoop werd de zoon door dengene, die hem nu in handen had, ten overstaan van den praetor afgestaan aan den adoptiefvader en aan dezen door den praetor toegewezen (addictio). Hij gold nu voor een wettigen zoon van zijn adoptiefvader en voerde voortaan diens familie- en geslachtsnaam. De aanneming als zoon van iemand, die sui iuris was, werd arrogatio geheeten (z. a.) en ging met andere vormen gepaard. Een bijzondere vorm van adoptio was deze, dat een erflater bij testament iemand tot erfgenaam en tevens tot zoon aannam. Onder welken vorm de pater naturalis dan zijne toestemming gaf, wordt niet gemeld.

Adoratio, προσκύνησις, 1) Vereering der goden. Bij Grieken en Romeinen bestond de adoratio hierin, dat men de hand naar het beeld der godheid uitstrekte, ze vervolgens aan den mond bracht (ad os, vandaar adorare) en met halfgebogen knie het beeld een kushand toewierp. Ook werd het beeld vaak gekust.—2) Vereering der vorsten, z. adulatio.

Adramyttium, Ἀδραμύττιον, atheensche volkplanting aan de golf van dien naam, tegenover het eiland Lesbos.

Adrana, rivier in Germania, thans de Eder, een zijtak van de Fulda.

Adrānum, Ἀδρανόν, stad op Sicilia, aan den voet van den Aetna, in 400 door Dionysius gesticht. In de nabijheid was een tempel voor den vuurgod Adranus, waar volgens het verhaal duizend tempelhonden gehouden werden, bestemd om beschonken lieden naar huis te brengen.

Adrastēa, Ἀδράστεια, bijnaam van de phrygische godin Cybele en van Nemesis. Ook eene nimf, die met hare zuster Ida op Creta den jongen Zeus opvoedde.

Adrastus, Ἄδραστος, 1) zoon van Talaüs en Lysimache. Toen zijn vader gedood werd, werd hij door Amphiarāus uit Argos verjaagd en vluchtte hij naar zijn grootvader Polybus, dien hij in de regeering over Sicyon opvolgde. Later verzoende hij zich met Amphiaraus, kreeg aandeel aan de regeering over Argos, en gaf hem zijne zuster Eriphȳle tot vrouw. Een orakel had hem gezegd, dat hij zijne dochters aan een leeuw en een wild zwijn moest uithuwen; toen nu Tȳdeus en Polynīces, de een uit Calydon, de ander uit Thebe voortvluchtig, in een stormachtigen nacht voor zijn paleis kwamen en daar in twist geraakten, kwam Adr. op het geraas aanloopen, en daar ieder van hen met de huid van een der genoemde dieren bekleed was, of het afbeeldsel van een dier dieren óp zijn schild had, zag Adr. daarin de vervulling van het orakel en gaf hij hun zijne beide dochters, terwijl hij beloofde hen weder naar hun vaderland terug te brengen. Met zijne bondgenooten ondernam hij nu eerst een krijgstocht tegen Thebe (den tocht der zeven tegen Th.), die echter ongelukkig afliep: alle aanvoerders sneuvelden, behalve Adr., die het aan de snelheid van zijn paard te danken had dat hij naar Attica kon vluchten. Tien jaar later ondernam hij voornamelijk ondersteund door de zonen der gesneuvelden (epigonen), een tweeden tocht tegen Thebe, die een gunstiger uitslag had; in dezen oorlog verloor hij echter zijn zoon Aegialeus en uit verdriet hierover stierf hij op den terugtocht te Megara. Adr. werd te Athene, Sicyon en Megara als halfgod vereerd.—2) zoon van den phrygischen koning Gordias, die wegens een onvrijwilligen moord naar Lydië vluchtte, en daar door Croesus vriendelijk ontvangen werd; bij ongeluk doodde hij echter op de jacht ook diens zoon, en uit wanhoop hierover bracht hij zichzelf om het leven.—3) naam van verschillende trojaansche aanvoerders in de Ilias.

Adria of Hadria, Ἀδρία, naam van twee steden: de eene, waaraan de adriatische zee haren naam ontleende, lag in het gebied der Veneters, nabij den Padus; het was oudtijds een belangrijke stad der Etruscers en de uitvoerhaven voor het van het Noorden komende barnsteen, zie Eridanus; de andere lag in Picēnum. Ook de genoemde zee zelve komt onder den naam Adria, Ἀδρίας, voor. Ook de spelling Hatria wordt gevonden.

Adriānus, zie Hadrianus.

Adrumētum of Hadrumētum, Ἀδρύμητον of Ἀδρύμης, -ητος, stad in het gebied van Carthago, en wel in het gewest Byzacēne of Byzacium, waarvan het onder de keizers de hoofdstad werd. Het lag aan de kust.

Aduatuca, eene sterkte in het gebied der Eburonen, z. Tungri. Het lag misschien bij Limburg in het dal van de Vesdre.

Aduatuci, germaansche volksstam aan de linkerzijde van de Maas, afstammelingen van de Cimbern en Teutonen, later met andere stammen onder den naam van Tungri saamgesmolten.

Adulatio, προσκύνησις, kruipende vereering der vorsten. Zij bestond hierin, dat men zich met het aangezicht ter aarde wierp en den grond kuste. Deze gewoonte, bij oostersche volken te huis behoorende en door lage vleiers ook tegenover de rom. keizers in praktijk gebracht, werd onder keizer Diocletianus voorschrift.

Adūla mons, een berggroep in Oostelijk Zwitserland, brongebied van den Rijn en den Addua.

Adūle, Ἄδουλις, voorname handelsplaats in Aethiopia, aan een inham der arabische golf gelegen, bekend om het monumentum Adulinanum, brokstukken van twee opschriften, door Cosmas Indicopleustes, een grieksch zeevaarder uit den tijd van keizer Justinus, afgeschreven. Het eerste stuk heeft betrekking op een Ptolemeus Euergetes, het tweede op een later inheemsch vorst.

Ἀδύνατοι zwakken of gebrekkigen, die niet in hun eigen onderhoud konden voorzien. Te Athene werd in den regel aan zulke menschen bij volksbesluit eene ondersteuning van 1 of 2 obolen per dag toegekend.

Adversaria (scil. scripta), aanteekenboek of journaal, waarin men voorloopig ontvangsten en uitgaven opteekende, om ze later in het kasboek (tabulae of codex accepti et expensi) over te brengen.

Advocātus, iemand, die bij een rechtsgeding ten behoeve van een der partijen tegenwoordig is, niet om te pleiten, maar om door zijne aanwezigheid eenigen invloed uit te oefenen en, zoo noodig, raad te geven. De pleiters werden causarum patroni geheeten, (z. Patronus no. 2). Onder de keizers verdween dit onderscheid.

Adyrmachidae, Ἁδυρμαχίδαι, een volk van Libya, dat ten westen van Aegypte langs de kust woonde.

Adytum, ἄδυτον, penetrale, een geheim, voor de leeken verborgen vertrek achter in een tempel, somtijds gedeeltelijk onder den grond. Niet aan alle tempels was een adytum aangebracht, maar vooral aan die, waar godspraken werden gegeven. Het adytum had dikwijls een geheimen ingang, terwijl naar de tempelruimte verborgen spreekbuizen liepen, waardoor de woorden drongen, welke de geloovigen voor de stem der godheid hielden.

Aea of Aeaea, Αἶα, Αἰαία, het (verre) land. Men stelde zich voor dat zoowel aan het westelijk als aan het oostelijk einde der aarde een Aea lag; het eerste was het fabelachtige eiland van Circe, het laatste het land van waar de Argonauten het gouden vlies haalden. Volgens de meening der latere Grieken was het westelijke Aea = Circeii in Latium, het oostelijke = Colchis.

Aeaces, Αἰάκης, 1) vader van Polycrates, Pantagnōtus en Syloson.—2) zoon van Syloson, tyran van Samus. Door Aristagoras van Milēte verjaagd, wist hij de Samiërs te overreden om in den slag bij Lade (497) de vloot der ionische Grieken te verlaten; daarvoor gaven de Perzen hem na het onderdrukken van den Ionischen opstand (494) de regeering over Samus weder.

Aeacides, Αἰακίδης, Peleus, Achilles, Neoptolemus e.a. als afstammelingen van Aeacus.

Aeacus, Αἰακός, zoon van Zeus en Aegīna, koning van Aegina, stond om zijne vroomheid in hooge gunst bij de goden. Toen Aegina door de pest ontvolkt was, liet Zeus op het gebed van Ae. een hoop mieren in menschen veranderen, die vandaar Myrmidonen genoemd werden. Ook bewerkte hij eens door zijn gebed het ophouden van eene langdurige droogte, die geheel Griekenland teisterde. Hij hielp Apollo en Poseidon bij het opbouwen van de muren van Troje, en daardoor kon later de stad veroverd worden, wat niet het geval zou geweest zijn, indien het werk geheel door die goden verricht was; ook gaf reeds dadelijk bij het voleindigen van den bouw een wonderteeken te kennen dat het door Ae. gebouwde gedeelte door zijn zoon (z. Telamon) en door zijn achterkleinzoon (z. Neoptolemus) zou bestegen worden. Hij was de vader van Telamon en Peleus. Na zijn dood werd hij door Zeus als rechter in de onderwereld geplaatst en op Aegina en te Athene als halfgod vereerd.

Aeaea, z. Aea.

Aeantis, Αἰαντίς, een van de 10 phylae, waarin de bevolking van Attica door Clisthenes verdeeld werd.

Aebutia (lex) de formulis, plebisciet, van ± 200, tot invoering van het formulierproces. Zie formula.

Aebutia (lex), dat, wanneer bij eene opzettelijke wet aan iemand een last werd opgedragen, noch de ontwerper der wet noch een zijner bloedverwanten of ambtgenooten daarbij benoembaar was. Dit plebisciet is van onzekeren tijd.

Aebutii, patricisch geslacht, dat in de eerste eeuw der republiek enkele consuls leverde. Het cognomen Elva of Helva is later in de fasti bijgevoegd.

Aeculānum, stad der Hirpini in Samnium, niet ver van Beneventum.

Aedepsus, Αἰδηψός, stad in het N. van Euboea, met warme baden.

Aedes. Terwijl dit woord als plurale een woonhuis aanduidt, wordt het enkelvoud gebezigd in den zin van godshuis, tempel. In het meervoud zegt men voor tempels aedes sacrae. Evenmin als elk templum een aedes is, evenmin is elke aedes een templum. Daartoe moet de aedes met een bepaald formulier volgens vaste regels aan de godheid opgedragen (dedicatio) en door een augur gewijd worden (consecratio).

Aedīles, ἀγορανόμοι. De aediles zijn oorspronkelijk geweest opzichters, men zou kunnen zeggen kerkvoogden, van den in 493 door Sp. Cassius Viscellinus gestichten tempel (aedes) van Ceres (z. a.). Waarschijnlijk hebben ze sedert 471, toen de plebs haar vertegenwoordiging kreeg in de 4 tribuni plebis, naast de priesterlijke ook politieke functies vervuld, en zijn tot aediles plebis geworden. Ze waren helpers deels van de consuls, deels van de volkstribunen, en hadden het toezicht over het plebejisch archief in aede Cereris. Zij werden gekozen uit de plebs. Bij de reorganisatie van den staat, in 366, werden er naast de twee plebejische aedilen twee patricische aedilen (aediles curules) gekozen, die ongeveer denzelfden werkkring hadden als de plebejische, maar niet met hen één collegium vormden. Het verhaal van Livius, dat, toen in 366 de ludi Romani ter eere der verzoening tusschen de patriciërs en de plebs met een dag verlengd waren en de plebejische aedilen weigerden, zich de kosten te laten welgevallen, zich patriciërs daartoe aangeboden hadden, en zoo de curulische aediliteit is ontstaan, is onjuist. De aed. cur. hadden de toga praetexta, de sella curulis, en later het ius imaginum. Reeds vrij spoedig werd het ambt afwisselend door patriciërs en plebejers bekleed. De aedilen hebben steeds in rang boven de tribuni plebis gestaan.

Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid

Подняться наверх