Читать книгу Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch - K. ten Bruggencate - Страница 7

Оглавление

Allonge, Fransche uitspr., verlengstuk; uitval; leireep.

Allopath, aləpath, allopaat; adj. Allopathic; Allopathist = allopaat; Allopathy, əlopəthi, allopathie.

Allot, əlot, volgens het lot toebedeelen, toewijzen; —ment = toewijzing; halve soldij of huur aan het gezin van soldaat of matroos: —ments-act (1887) = wet, waarbij de Sanitary Authority v. een district wordt gemachtigd stukken grond te koopen of te onteigenen ten behoeve van arbeiders, die zich voor het huren daarvan aanmelden; Allotee = wien iets toebedeeld wordt; —ter = toebedeeler.

Allow, əlau, toestaan, veroorloven, erkennen, aftrekken, beweren (Amer.): — for = in aanmerking nemen; aftrekken; He was —ed a hundred a year = hij kreeg; He is —ed to be a fool = iedereen geeft toe dat hij is; The estimate does not — for any increase of value = bij de schatting is geen rekening gehouden met; He —s of your excuse = neemt aan; The season —s of it now = veroorlooft; —able, veroorloofd, af te trekken, rechtmatig; Allowance = vergunning, rabat, rantsoen, toelage; verb. eene toelage geven; op dieet stellen: Dress — = kleedgeld; Regulation — = rantsoen; His weekly — = weekgeld; I will give due — for that fact = voldoende rekening houden met; You must make —(s) for his hard words = door de vingers zien; To place on an — = op rantsoen stellen.

Alloy, əlôi, subst. allooi, bijmenging, vermindering; verb. legeeren: Without — = onvermengd; —age, legeering.

Allude, əl(j)ûd, zinspelen, toespelen: Did you — to that circumstance?

Allure, əl(j)ûə, aanlokken, verlokken; —ment, verlokking, aas, aantrekkelijkheid.

Allusion, əl(j)ûž’n, toespeling; Allusive = toespelend; subst. —ness.

Alluvial, əl(j)ûvj’l, alluviaal; Alluvion, alluvie; Alluvium = alluvium.

Ally, əlai, subst. bondgenoot; verb. verbinden: To be allied = verbonden (verwant) zijn.

Alma(h), alma, Oostersche zangeres en danseres.

Almadia, almədîə; Almadie, almədi, eene boot of kano van boombast (Indië, Afrika).

Almagra, əlmagrə, almagra.

Almanac, ôlmənak, almanak: Pictorial — = geïllustreerde; — of the million = volks-almanak.

Almandine, alm’nd(a)in, roode granaat.

Almightiness, ôlmaitinəs, almacht; Almighty, ôlmaiti, almachtig: subst. de Almacht(ige): God —; The — dollar = de almacht v. h. geld.

Almond, âm’nd of almənd, amandel: Jordan —s = Malaga amandelen; Soft-shelled — = kraakamandel; —-nails = fijne, schoon geronde nagels.

Almoner, almənə, aalmoezenier; Grand —, Lord High — = Groot-aalmoezenier; Almonry, alm’nri, woning v. d. aalmoezenier; plaats in een klooster waar aalmoezen worden uitgedeeld.

Almost, ôlmoust, bijna, nagenoeg: He is an — Protestant; My — sister = mij bijna zoo dierbaar als een zuster; — never = bijna nooit.

Alms, âmz, aalmoes, aalmoezen: —-bag = kerkezakje; He lives on the —-basket = van liefdadigheid; —-box = offerbus = —-chest; —-deed = daad van liefdadigheid; —-house = hofje, armenhuis; —-man, âmzman, provenier, bedeelde (vr. —-woman); —-people = bedeelden.

Alnwick, anik, Alnwick.

Aloe, alou, aloe; —s, alouz, aloesap; Aloetic = aloeachtig; aloepreparaat.

Aloft, əloft, omhoog, boven aan (in) den mast: To go — = naar boven (in het want) gaan; To pipe — = een fluitsignaal daartoe geven.

Alone, əloun, alleen, eenzaam: Let — = om nog niet te spreken van; Let (leave) him = laat hem met rust, begaan; Let it — = blijf er af; Let well — = als iets goed is, wees daar dan ook tevreden mee; stuur den boel niet in de war door je bemoeizucht; Let him — to be in time = laat hem maar loopen, hij komt wel op tijd; Let your brother — for a clever administrator = die broeder van u is toch; She can walk — = alléén loopen.

Along, əloŋ, voort, vooruit, langs: Come — = kom mee; She made her way — = zette voort; Twenty miles — = verder op; All — = over de geheele lengte; al dien tijd; I guessed it all — = al dien tijd, altijd wel; It is all — of you = ’t komt alles door u; Go — with you = och loop! We went there — with him = in zijn gezelschap; Take this — with you = neem het mee; — shore = langs de kust: —-shore-man = scheepssjouwerman; —-side = langs zij.

Aloof, əlûf, op een afstand, ver; te loevert: To keep — = zich op een afstand houden, neutraal blijven; This sorrow shook her — from life = vervreemdde haar van; The Scotch and the Frisians stand in the repute of characteristic —ness = hebben den naam, dat hun aard niet toeschietelijk is; An —ness from people = gereserveerdheid.

Alost, âlost, Aalst (stad).

Aloud, əlaud, luide.

Alow, əlou, beneden, naar beneden.

Alp, alp, alp, bergweide; —ine, alp(a)in, adj. alpijnsch, alpen…, zeer hoog: —en-horn; —enstock = alpenstok; The —s.

Alpaca, alpakə, alpaca.

Alpha, alfə: — and Omega.

Alphabet, alfəbet, subst. Het Abc; verb. alphabetisch rangschikken: They have to learn the — of their business = het A.B.C., de grondbeginselen; —arian, beginneling; Alphabetic(al), alphabetisch. [15]

Already, ôlredi, reeds.

Alroy, ôlrôi; Alsace, alsâs, Alsatia, alzeišə, de Elzas; ook: een vroeger berucht gedeelte van Londen; Alsatian, Elzasser, subst. en adj.

Also, ôlsou, eveneens, ook.

Alt, ôlt, alt(stem).

Altar, ôltə, altaar, de avondmaalstafel, heiligdom: He led her to the — = naar het altaar; —-cloth = altaardwaal; —-piece = altaarstuk; —-table, altaartafel; —-tomb = altaartombe.

Alter, ôltə, veranderen: To — one’s condition = van betrekking veranderen; huwen; —ability = veranderlijkheid; —able, veranderlijk; subst. —ableness; —ation, verandering; —ative = veranderend, subst. bloedzuiverend geneesmiddel.

Altercate, altəkeit, twisten, kijven; Altercation = ruzie.

Alternate, altɐ̂nit, ôltɐ̂nit, adj. alternatief, beurtelings, afwisselend; subst. plaatsvervangend predikant; verb. altəneit, ôltəneit, beurtelings doen, afwisselen; subst. —ness; Alternation, afwisseling; permutatie; beurtzang; Alternative = alternatief; ook subst.: They went there alternat(iv)ely = om beurten.

Althea, al-thîə, althea, stokroos.

Altho(ugh), ôldhou, (al)hoewel, ofschoon.

Altimeter, altimətə, altimeter; Altimetry, altimetrie.

Altitude, altitjûd, hoogte, hoogtepunt: To take the sun’s — = de zon schieten (zeet.); He is in his — = buitengewoon vroolijk; adj. Altitudinal.

Alto, altou, alt: —-clef (= klef) = alt-sleutel = —-key.

Altogether, ôltəgedhə, in het geheel, volkomen: That’s — wrong = heelemaal mis; they formed a picture = alles te zamen, alles bijeen genomen.

Altruism, altruizm, altruïsme; Altruist, altruïst; Altruistic = altruïstisch.

Alum, al’m, subst. aluin; verb. met aluin vermengen; —-water = aluinwater.

Aluminium, aljuminj’m = aluminium.

Alutaceous, aljuteišəs, lederachtig, lederkleurig.

Alveary, alvjəri, bijenkorf, (buitenste) oorholte.

Alveolar, alvîələ, alviələ, tand…; Alveolus, əlvîəlɐs, honigcel, tandholte.

Alvine, alv(a)in, onderbuiks…

Alway(s), ôlwi(z), altijd, steeds, geregeld.

Alwin, alwin, Alewijn.

Amadou, amədû, tonder, zwam.

Amain, əmein, met alle kracht, in eens, gauw: Let go — = strijk! vallen!

Amalgam(a), əmalgəm(ə), amalgaam, mengelmoes; —ate, əmalgəmit, vermengd; verb. əmalgəmeit, amalgeeren, (zich) vermengen; —ation, amalgatie.

Amanuensis, əmanjuensis, amanuensis.

Amarant(h), amərant(h), —hus, aməranthəs, amarant; purperkleur; Amaranthine, amarant; onvergankelijk.

Amaryllis, amərilis, amarillis.

Amass, əmas, ophoopen; —ment, ophooping.

Amateur, amətɐ̂, amətjuə, amətjuə, amateur; His work is —ish = als van een dilettant; —ism, dilettantisme.

Amatory, amətəri, verliefd, liefde…; minnedrank.

Amaurosis, amôrousis, zwarte staar; adj. Amaurotic.

Amaze, əmeiz, verbazen, ontstellen; subst. verbazing = —ment.

Amazon, aməz’n, amazone, manwijf, heldin; Amazonian = strijdbaar.

Ambages, ambeidžiz of ambədžiz, omhaal van woorden, uitvluchten; adj. Ambagious.

Ambassador, ambasədə, (af)gezant; Ambassadorial, gezantschaps…, diplomatiek; —ship; Ambassadress, afgezante, vrouw van den afgezant.

Amber, ambə, subst. amber, barnsteen; adj. amber: —grease = —gris = ambergrijs.

Ambidexter, ambidekstə, iemand, die beide handen even vaardig kan gebruiken; een onoprecht, dubbelhartig mensch; Ambidexterity, vaardigheid met, etc.; Ambidextrous, vaardig met beide handen; dubbelhartig.

Ambient, ambj’nt, omringend: — air = dampkring.

Ambiguity, ambigjûiti, Ambiguous(ness), ambigjuəs(nəs), dubbelzinnigheid.

Ambition, ambiš’n, eerzucht; wrok, nijd (Amer.); Ambitious = eerzuchtig, begeerig, hoogdravend, aanstellerig, schitterend; subst. —ness.

Amble, amb’l, subst. telgang, kalme gang; verb. (laten) loopen als een telganger; voorzichtig of gemaakt loopen; —r = telganger.

Ambrose, ambrouz, Ambrosia, ambrouž(i)a, ambrosia, godenspijs; —l, ambrozijnsch, hemelsch; zwierig: They appeared in —l locks and rolling collars; —n = —l.

Ambry, ambri, etenskast, vliegenkast.

Ambs-ace, amzeis, eimzeis, dubbel een of aas; ongeluk.

Ambulance, ambjul’ns, ambulance, ambulance-wagen = —-cart (-wagon); —-man = drager.

Ambulate, ambjuleit, rondtrekken; Ambulator = afstandsmeter; Ambulatory court = rondgaand gerechtshof.

Ambuscade, ambəskeid, Ambush, ambuš, subst. hinderlaag; verb. in hinderlaag liggen, plotseling aanvallen: To lay an — for (To lie in —).

Ameer, əmîə, (Afghaansch) emir.

Amelia, əmîljə, Amalia.

Ameliorable, əmîljərəb’l, te verbeteren; Ameliorate, əmîljəreit, verbeteren, beter worden; Amelioration, verbetering, stijging; Ameliorative, verbeterend.

Amen, eimen, âmen, het zij zoo, amen: To say Yes and — to everything.

Amenable, əmînəb’l, verantwoordelijk; afhankelijk (to); onderworpen; vatbaar, ontvankelijk voor; —ness = verantwoordelijkheid, etc.

Amend, əmend, verbeteren, amendeeren; beter worden: He —ed his ways = beterde zich; —able, voor verbetering vatbaar; [16]—atory = verbeterend (Amer.); —ment, verbetering, amendement: To move an —ment; —s = excuus, vergoeding: To make —s for.

Amenity, əmeniti, aangenaamheid, vriendelijkheid; Amenities = beleefdheden, lievigheden.

Amerce, əmɐ̂s, beboeten met geld (in money); —ment, boete.

America, əmerikə, —n, əmerik’n, subst. en adj. Amerikaan(sch): —n fair = een soort liefdadigheidsbazaar; —n leather = een soort van donkerbruin wasdoek; The America Cup = een beker, die voor ’t eerst in 1851 door de Royal Yacht Squadron als prijs werd aangeboden; —nism = voorliefde v. het Amerik.; Amerik. eigenaardigheid v. taal, etc.; —nist = kenner v. Amerik. toestanden; —nize = veramerikaanschen; Americomania = manie voor alles wat Amerik. is.

Amesbury, eimzbri.

Amethyst, aməthist, amethist; purperkleur; —ine, violetkleurig.

Amiability, eimjəbiliti, beminnelijkheid; Amiable, eimjəb’l, beminnelijk, lief; —ness.

Amiant(h)us, amian-təs, asbest, steenvlas.

Amicability, amikəbiliti, vriendschappelijkheid; Amicable, amikəb’l, vriendschappelijk, welwillend; subst. —ness.

Amice, amis, amictus, de strook linnen, die de priester bij de mis over den schouder draagt; soort toga.

Amid(st), əmid(st), te midden van: —ships = mid(den)scheeps.

Amir, əmîə = Ameer.

Amiss, əmis, verkeerd, te onpas: Don’t take it — = kwalijk; That is not — = niet kwaad.

Amity, amiti, vriendschappelijke verhouding: All is — and sweetness = pais en vree, botertje tot den boom.

Amma, amə, breukband.

Ammonia, əmounjə, ammonia: Liquid — = salmiakgeest: —c = Ammoniacal, ammoniak.…; Ammonium, ammonium.

Ammunition, amjuniš’n, krijgsvoorraad; ’model’-(mil.): —-boots = “model” schoenen; —-bread = kommiesbrood; —-cart = munitiewagen.

Amnesia, amnîsiə, verlies van ’t geheugen.

Amnesty, amnəsti, subst. amnestie; verb. amnestie verleenen.

Amock, əmok. Zie Amuck.

Among(st), əmɐŋ(st), vermengd met, te midden van: — ourselves = onder ons gezegd; We bought the house and garden — us = met ons allen (méér dan twee).

Amorist, amərist, minnaar; Amorous, verliefd, liefdes..; subst. —ness.

Amorphous, əmöfəs, vormloos, amorphe.

Amortization, əmötizeiš’n, overdracht, amortisatie; Amortize, əmötaiz, goederen schenken of overdragen (in de doode hand); amortiseeren; subst. —ment.

Amount, əmaunt, subst. som, bedrag; hoofdinhoud: — of balance = saldo: verb. bedragen: The debit —s to 50 guilders a head = bedraagt.

Amour, əmûə, minnarij.

Amove, əmûv, wegzenden, ontzetten.

Amphibia, amfibjə, amphibieën; Amphibian, amfibjən, tweeslachtig (dier); Amphibiology = de leer der amphibieën; Amphibious = tweeslachtig.

Amphibrach, amfibrak, amphibrachys (⏑ – ⏑).

Amphiscians, amfisiənz; Amphiscii, amfisiai, dubbelschaduwigen.

Amphitheatric(al), amfithiatrik(’l), amphitheatersgewijze; Amphitheatre, amfithîətə, amphitheater.

Amphitrite, amfitraiti, vrouw van Poseidon; kokervorm.

Amphora, amfəra, amphora.

Ample, amp’l, groot, ruim, breedvoerig, prachtig; —ness, grootte, etc.; Amplification = vergrooting, uitweiding; Amplify = vergrooten, uitbreiden, uitweiden.

Amplitude, amplitjûd, grootte, uitgestrektheid, rijkdom; amplitudo: — of oscillation = slingerwijdte.

Ampulla, ampɐla, fleschje bij de Romeinen in gebruik ter balseming van het lichaam na het baden; glazen karafjes bij het Misoffer gebruikt; zilveren (tinnen) busjes met H. olie gevuld; fleschjes met bloed gevuld en gelegd bij de graven der martelaren; Ampullaceous, blaasvormig.

Amputate, ampjuteit, afzetten; Amputation = amputatie; Amputator = hij, die amputeert.

Amsel, ams’l, lijster.

Amuck, əmɐk, amok: To run — against = in blinde woede aanvallen.

Amulet, amjulet, amulet.

Amuse, əmjûz, (aangenaam) bezighouden, vermaken: To be —d at (by, in, with) = zich vermaken met, pret hebben over; Amusement, vermaak, tijdverdrijf; Amuser = iemand die met beloften paait; handlanger.

Amy, eimi.

Amygdalate, əmigdəleit, subst. amandelmelk; adj. amandelachtig.

An, ən, art. het onbepaald lidwoord (vóór vokalen); conj. indien, of; prep. = on.

Ana, einə of ânə, letterkundige anecdoten over, uitspraken van: Shakespeariana.

Anabaptism, anəbaptizm, Anabaptisme; Anabaptist = Anabaptist; Anabaptistic(al) = Anabaptistisch.

Anachronism, ənakrənizm, anachronisme, Anachronistic = anachronistisch.

Anaconda, anəkonda, python, reuzenslang.

Anacreon, ənakrion, Anacreon; Anacreontic, anacreontisch (vers).

Anaemia, ənîmiə, bloedarmoede; Anaemic, ənemik, bloedarm.

Anaesthetic, anəs-thetik, gevoelloos, verdoovend; subst. verdoovend middel; Anaesthetize = verdooven.

Anagram, anəgram, anagram; —matic(al), een anagram betreff. of vormend.

Anak, einak: Son of —.

Analecta, anəlekta, Analects, anəlekts, bloemlezing; Analectic, Anal. betreffende.

Analepsis, anəlepsis, herstel van krachten; Analeptic, subst. en adj., versterkend (middel). [17]

Analepsy, anəlepsi, herstelling.

Analogical, anəlodžik’l, analogisch; Analogism, ənalədžizm, gevolgtrekking uit analogie; Analogize = analogisch verklaren; Analogous = analogisch; Analogue = analogon; Analogy, ənalədži, analogie: By false — with; In — with; On the — of.

Analysable, anəlaizəb’l, anəlaizəb’l = ontleedbaar; Analysation = analyse; Analyse = analyseeren, oplossen; Analysis = analyse, oplossing; Analyst = scheikundige: Public — = ambtenaar met het onderzoek van voedingsmiddelen belast; Analytic(al) = ontledend.

Anana(s), ənanə, əneinəs, ənânəs, ananas.

Anapaest, anəpest, anapaestus (⏑ ⏑ –).

Anarch, anək, onruststoker; tyran; Anarchic = anarchistisch; —ism = anarchisme; —ist = anarchist; —y = anarchie.

Anasarca, anəsâka, huidwaterzucht; Anasarcous, huidwaterzuchtig.

Anathema, ənathəma, anathema, banvloek; —tization = excommunicatie, vervloeking; Anathemize = vervloeken.

Anatomical, anətomik’l, anatomisch; Anatomist = anatoom; Anatomize = ontleden; Anatomy = ontleedkunde, ontleding; geraamte.

Ancestor, ansəstə, stamvader, voorvader; Ancestorial = Ancestral, ansestrəl, ansestrəl, voorvaderlijk; Ancestress, ansəstrəs, stamvrouw; Ancestry = geslacht, afstamming, (hooge) geboorte, voorvaders.

Anchor, aŋkə, subst. anker; verb. ankeren, rusten: I had an — to windward = nog iets achter de hand, in reserve; To be at — (= To ride at —) = voor anker liggen; To cast, drop (let go the) — = laten vallen; To weigh (the) — = het anker lichten; The fluke (of an —) = hand, klauw; Sheet — = plechtanker (ook fig.); —age = ankergrond, ankerplaats, liggeld: The ship was cast loose from her = is losgeslagen.

Anchoret, aŋkərət, Anchorite, aŋkərait, kluizenaar.

Anchovy, antšouvi, ansjovis.

Ancient, einš’nt, oud, uit vroegeren tijd, eerwaardig, verjaard; subst. grijsaard, oudere collega; vlag, vaandrig; The —s = de Ouden, klassieken; oudsten: The — of Days = God de Vader; —ness, oudheid; —ry = ouderdom, voorrang, hooge geboorte.

Ancillary, ansiləri, ondergeschikt, aanvullend.

Ancipital, ansipit’l, tweesnijdend = Ancipitous.

And, and of ən(d), en: Without buts, ifs and —s = zonder voorbehoud; — all that (sort of thing) = en dergelijke (meer); Deeper — deeper = al dieper; She wept — wept = schreide al maar door; Try — take it = tracht het te nemen; What’s that — please you? = met uw verlof, wat is dat?

Andalusia, andəl(j)ûžə, Andalusië; —n, Andalusisch; Andalusiër; Andaman, andəman: — Islands.

Andante, andante, adj. andante; subst. andante; Andantino, andantînou, andantino, adj. en subst.

Andes, andîz, de Andes.

Andiron, andaiən, vuurbok; het ijzer, waarin het spit draait; haardstel.

Andrew, andrû, Andries: Merry — = Hansworst; St. Andrews, s’ntandrûz.

Androgynal, androdžin’l = Androgynous, androdžinɐs, tweeslachtig; Androgyny, tweeslachtigheid.

Andromache, androməkî; Andromeda, andromədə; Andronicus, andrənaikəs.

Anear, ənîə, nabij.

Anecdotage, anəkdoutədž, verzameling anecdoten: He fell into — = werd sufferig; Anecdotal = anecdotisch; Anecdote = anecdote; Anecdotic(al) = anecdotisch, anecdoten…, praatziek.

Anemograph, əneməgraf, anemograaf; Anemography = anemographie; Anemometer, anəmomətə, anemometer.

Anemone, Anemony, əneməni, anemoon.

Aneroid, anerôid, aneroïde barometer.

Anew, ənjû, opnieuw, anders.

Angel, einž’l, engel, Godsgezant, oude Engelsche munt (± 10 s.): Talk of an —, and we hear the flutter of her wings = als men van den duivel spreekt, komt hij zelf, of stuurt een oud wijf; The father gave his little cherub a flying — = de vader nam zijn kleinen lieveling op den schouder; Guardian — = beschermengel; —-shot, kettingkogel; Angelic(al) = engelachtig; Angelology = engelenleer.

Angelica, andželikə, engelkruid.

Angelot, anžələt, eene soort luit; oud Eng. muntstuk van 5 shillings; kaas (uit Normandië).

Angelus, anžəlɐs, de “Angelus” verkorte aanduiding van het gebedje “Angelus Domini nuntiavit Mariae”, etc. Het wordt driemaal daags gebeden bij ’t luiden van het Angelus klokje = —-bell.

Anger, aŋgə, subst. toorn, gramschap, verontwaardiging; verb. vertoornen, tergen.

Angevin Kings, andžəvinkiŋz, koningen uit het huis van Anjou.

Angina, andžinə, andžainə, een soort keelontsteking; adj. Anginous.

Angle, aŋg’l, subst. hoek, haak; Acute (Adjacent, Alternate, External, Internal, Obtuse, Right) —; At right —s to = rechthoekig op; (To branch off at right —s from, (To turn off) at right —s to) = rechthoekig staan op (van straten); To go off at a right — = dadelijk heengaan; You had better set your wishing-cap at another — = deed beter iets anders te wenschen.

Angle, aŋg’l, hengel; verb. hengelen: He was angling for a compliment = vischte naar een compliment; —r = hengelaar; Angling-line = hengelsnoer; Angling-rod = roede.

Angle(s), aŋg’l(z), Angel(en); Anglia, aŋgliə, Anglia; Anglian, aŋgliən, subst. Angel; adj. van de Angelen.

Anglican, aŋglik’n, Anglikaansch; subst. Anglikaan; lid van de Angl. Church; Anglicanism, leer der Angl. kerk; Anglice, [18]aŋglisi, in het Engelsch; Anglicism, aŋglisizm, Engelsch idioom; Anglicize, verengelschen.

Anglo, anglou (in samenstellingen), Engelsch; —-American = Engelsch-Amerikaansch; subst. Amerikaan van Engelsche afkomst; —-catholic, subst. en adj. Engelsch-Katholiek; —-catholicism, anglo-katholicisme; —-Indian = Engelsch-Indisch; subst. Engelschman wonende in Indië; —-Israelites, izrəlaits = secte uit de laatste helft dezer eeuw, bewerende, dat de Engelschen de verloren “Tien Stammen” waren; —-mania = manie voor Engelsche gewoonten en zeden; —phobe, iemand die Engeland vreest (haat); —phobia = vrees voor Engeland; —-Saxon = Angelsaksisch; subst. Angelsakser.

Angora, aŋgôrə: —-cat (-goat, -wool).

Angriness, aŋgrinəs, boosheid; Angry, aŋgri, boos; stormig; ontstoken, pijnlijk: — at (a person); — about, with (a thing); To get (grow, become) — = boos worden.

Anguilliform, aŋgwiliföm, aal- of slangvormig.

Anguish, aŋgwiš, subst. angst, pijn, smart: — of (the) mind = zielesmart.

Angular, aŋgjulə, hoekig, stijf, hoek…; Angularity = hoekigheid, stijfheid; Angulate(d) = Angular.

Anhydrous, anhaidrəs, watervrij.

Anight(s), ənait(s), in den nacht.

Anil, anil, indigo-plant (West-Indië).

Anile, an(a)il, kindsch.

Aniline, anil(a)in, aniline.

Anility, əniliti, kindschheid.

Animadversion, animadvɐ̂š’n, waarneming, inzicht; berisping, verwijt, critiek; adj. Animadversive; Animadvert, animadvɐ̂t, waarnemen; berispen, etc. (on).

Animal, anim’l, subst. dier; adj. dierlijk: — charcoal = beenderkool; — food = vleeschvoeding; — kingdom = dierenrijk; — spirits = levenslust; —s Protection Act = wet op de dierenbescherming; Society for the Prevention of Cruelty to —s = genootschap ter bescherming van dieren; Animalcule, animalkjûl, microscopisch diertje; meerv. Animalcula, animalkjulə; Animalism = dierlijkheid; Animality = dierlijke natuur, dierlijk leven.

Animate, animeit, bezielen, opwekken: —d nature = dierenrijk; adj. animit, bezield, levendig; Animation = bezieling, levendigheid, animo.

Animosity, animositi, verbittering, haat, vijandschap.

Animus, animɐs, gezindheid, doel; verbittering, wrok: Their words were dictated by — and self-interest = hun ingegeven door hunne vijandige gezindheid.

Anise, anis, anijs: We pay too much attention to the — and cu(m)mins of literature = minder belangrijke zaken (Mattheus XXIII, 23); Aniseed = anijszaad: The devotees of the aniseed-bag = liefhebbers van eene zoogenaamde drag-hunt, die “ride after the red-herring”, i.e. een net of hazevel gevuld met de litter van een tammen vos, langs den grond gesleept en om de vijf minuten besprenkeld met een paar druppels “oil of aniseed”, een spoor, dat de honden na eenige oefening getrouw volgen.

Anisette, aniset, anisette.

Anker, aŋkə, vochtmaat van 10 gallons (= 45,4358 L.).

Ankle, aŋk’l, enkel: —-deep; —-jacks = halve laarzen; —-joint = enkelgewricht; Anklet = enkelring, -sieraad, -verband.

Ankus(h), aŋkəs (aŋkəš), drijfstok van een mahout.

Anlace, anleis, hartsvanger.

Ann(e), an, Anna, anə, Anne, Anna.

Annal, an’l: —s, annalen; Annalist, schrijver van annalen.

Anneal, ənîl, brandverven, émailleeren; temperen; uitgloeien; —ing-furnace = temperoven.

Anectant, ənekt’nt, verbindend, overgangs…; Annex, əneks, aanhechten, toevoegen, vereenigen; subst. bijlage, bijgebouw(tje) = —e; Annexation, bijvoeging, annexatie.

Annesley, anzli.

Annihilate, ənaihileit, vernietigen, te niet doen; Annihilation, vernietiging; Annihilator: Fire — = bluschapparaat.

Anniversary, anivɐ̂s’ri, jaarlijksch; subst. verjaardag, jaarfeest: The four hundredth of the discovery of America.

Annotate, anəteit, annoteeren; Annotation = annotatie; adj. Annotative; Annotator, schrijver van annotaties.

Announce, ənauns, aankondigen, aanmelden (to); —ment, aankondiging.

Annoy, ənôi, subst. (= —ance) = plaag, ergernis; schade, beschadiging; verb. ergeren, kwellen, hinderen; The —ing boy read a tedious book = vervelende (lastige) … vervelend.

Annual, anjuəl, jaarlijksch, één jaar durend; subst. éénjarige plant, jaarlijks uitkomend boek, een soort Muzen Almanak; Annuary = jaarboek.

Annuitant, ənjûit’nt = hij, die een jaarlijksche rente geniet; Annuity, ənjûiti, jaargeld, annuïteit.

Annul, ənɐl, vernietigen; afschaffen, herroepen; —ment, vernietiging, etc.

Annular, anjulə, ringvormig, ring..: — eclipse of the sun; Annulate(d) = geringd; Annulation = ringvormige bouw; Annulet, anjulet, ringetje; Annulose, anjulous, anjulous, uit ringen bestaande.

Annunciate, ənɐnš(i)eit (= Announce). Annunciation Day = Maria Boodschap (R.K. kerk, 25 Maart); Will you be so kind as to touch the annunciator (button) = knopje van electrische of luchtschel.

Anodyne, anədain, pijnstillend; subst. pijnstillend middel.

Anoint, ənôint, zalven: The Lord’s —ed = de Gezalfde des Heeren; subst. —ment.

Anomalous, ənoməlɐs, anomaal, afwijkend, onregelmatig; subst. Anomaly.

Anon, ənon, dadelijk, aanstonds; weer: Ever and — = telkens weer, nu en dan.

Anonym, anənim, anonymus, pseudoniem; [19]Anonimity = anonymiteit; —ous, anonimɐs, anoniem; subst. —ousness.

Another, ənɐdhə, een ander, nog een: One — = elkander; Such — creature = een dergelijk schepsel; Have — glass = neem nog een glas (ter onderscheiding van; an other glass = een ander glas); One misfortune rides upon —’s back = een ongeluk komt nooit alleen; He is a fool, and I am — = en ik ook; One thing with — = het eene met het andere.

Anselm, ans’lm, Anselmus.

Anser, ansə, gans; —ine, ansər(a)in, als van een gans, dom.

Anstruther, anstrûthə, anstrûthə, anstə.

Answer, ânsə, subst. antwoord, verantwoording, oplossing; verb. antwoorden, beantwoorden, respondeeren, instaan voor, boeten, luisteren naar, voldoen, rendeeren, bevredigen, passen, oplossen: An — will oblige = er wordt op antwoord gewacht; There was no — = er werd niet op antwoord gewacht; To call a person to — = ter verantwoording; To — the bell (call, door) = opendoen; To — a letter; What you say there, does not — our purpose = is niet geschikt voor; It seldom —s to break treaties = men komt zelden verder met…; To — for = instaan voor, rechtvaardigen, boeten voor; To — to = antwoorden op; passen bij; overeenkomen met; The ship —ed to the helm = luisterde naar; —able (to, for), verantwoordelijk; subst. —ableness; —er = weerlegger.

Ant, ant of ânt, (maar ant in samenstellingen, zooals ant-hill), mier; —-bear, —-eater = miereneter; —-hole, —-hill = mierennest.

Antagonism, antagənizm, antagonisme; Antagonist = tegenstander, tegenpartij; tegenspier; adj. tegenstrevend; Antagonistic, antagonistisch; Antagonize, tegenwerken; wedijveren, neutraliseeren.

Antalgic, antaldžik, subst. en adj. pijnstillend (middel).

Antarctic, antâktik, Zuidelijk: The — Pole, de Zuidpool.

Antecede, antəsîd = voorafgaan; Antecedence, voorafgaan, voorrang; Antecedent, antecedent: His —s = vroegere gedragingen.

Antechamber, antitšeimbə, voorkamer, wachtkamer.

Antedate, antideit, subst. vóórdatum; verb. vroeger dateeren, vooruitloopen op, anticipeeren.

Antediluvian, antidil(j)ûvj’n, antidiluviaansch; antidiluviaan, ouderwetsch mensch.

Antelope, antiloup, antilope.

Antemeridian, antimiridj’n, vóór den middag: At 7 a.m. = te 7 v.m.

Antemetic, antimetik, geneesmiddel tegen het vomeeren.

Antemundane, antimɐndein, vóórwereldlijk.

Antenatal, antineit’l, vóór de geboorte geschiedend.

Antenna, antenə, voelhoren, antenne, luchtdraad (Draadl. telegr.); Antennal, voelhorensdragend of betreffend.

Antenuptial, antinɐpš’l, vóór de bruiloft of het huwelijk gebeurende.

Antepenult(imate), antipinɐlt(imeit), derde lettergreep van achteren.

Anteprandial, antiprandj’l, vóór den maaltijd.

Anterior, antîriə, voorafgaand, vroeger; Anteriority, voorafgaan, voorrang; hoogere ouderdom.

Ante-room, antirûm; Zie Antechamber.

Anthem, an-th’m, beurtzang, hymne: The national — = het volkslied.

Anthemis, an-thəmis, kamille.

Anther, an-thə, helmknop.

Anthology, an-tholədži, bloemlezing.

(St.) Anthony’s fire, antənizfaiə, (St.) Antoniusvuur (soort roos).

Anthracite, an-thrəsait, anthraciet.

Anthropography, an-thrəpogrəfi, anthropographie; Anthropology, an-thrəpolədži, anthropologie; Anthropomorphic = menschvormig, menschachtig; Anthropomorphism, an-throupəmöfizm, het toeschrijven van menschelijken vorm en menschelijke eigenschappen aan de Godheid; vergelijken van dieren en planten met den mensch; Anthropophagi, an-threpofədžai, menscheneters; Anthropotomy, an-thrəpotəmi, ontleedkunde (van den mensch).

Anti, anti, tegen, strijdig met.

Antibacchius, antibakiəs, versvoet (– – ⏑).

Antibilious, antibiljəs = tegen de gal.

Antic, antik, kluchtig, grappig; subst. grappenmaker, hansworst; klucht, grimas.

Antichrist, antikraist, Antichrist; Antichristian, tegen het Christendom; vijand van het Chr.

Anticipate, antisipeit, anticipeeren (op), bij voorbaat doen, vooruitloopen op, voorzien, vooraf gevoelen, vooruit betalen, verhinderen; subst. Anticipation, antisipeiš’n: Beyond — = boven verwachting; By (In) — = bij voorbaat: He rejoiced in — = al vooruit; Anticipative; Anticipatory = anticipeerend.

Anticlimax, antiklaiməks, of antiklaiməks, het belachelijk verhevene (in stijl).

Antidotal, antidoutəl, als tegengif dienend; Antidote = antidotum, tegengift.

Antidrinkist, antidriŋkist, afschaffer: My friend is both an anti-smokist and an —.

Antifebrile, antifebril of antifîbril, subst. geneesmiddel tegen de koorts; adj. koortsstillend.

Antifederal, antifed’rəl, tegen bondgenootschappelijke vereeniging; —ism, antifederalisme; —ist, antifederalist.

Antigropelos, antigropilos of antigropilouz, waterdichte lederen beenbeschermers, soort rijlaarzen.

Antilles (The), (dhi) antilîz, de Antillen.

Antilogy, antilədži, tegenstrijdigheid.

Antimacassar, antiməkasə, antimacassar.

Antimonial, antimounj’l, adj. antimoon…; subst. antimoniumhoudende medicijn; Antimony, antimoon.

Antinome, antinoum = Antinomy, antinəmi, antinomie. [20]

Antioch, antiok, Antiochië; Antiochia, antiəkaiə.

Antipathetic(al), antipəthetik(’l), antipathiek; Antipathy, antipəthi, antipathie.

Antiphon, antifon = —y, antifəni, antiphoon.

Antipodal, antipədəl, antipodisch; Antipode, antipoud, tegenvoeter; —s, antipədîz, tegenvoeters: We stand distinctly at —s in our political views = wij staan lijnrecht tegenover elkaar; Antipodean = Antipodal.

Antipyretic, antip(a)iretik, subst. en adj. koortswerend (middel); Antipyrin(e), antipairin, antipyrine.

Antiquarian, antikwêrj’n, adj. oudheidkundig; Antiquary, antikwəri, oudheidkenner, antiquaar; Antiquated, antikweitid, verouderd; Antique, antîk, oud, ouderwetsch; subst. antiquiteit: A dealer in — furniture; subst. —ness; Antiquity = oudheid, antiquiteit.

Antiseptic, antiseptik, bederfwerend (middel).

Antispasmodic, antispazmodik, subst. en adj. krampstillend (middel).

Antistrophe, Antistrophy, antistrəfi, antistrophe; Antistrophic, de antistrophe betreffend.

Antithesis, antithisis, tegenstelling; Antithetic(al), antithetik(’l), tegenstellend.

Antitype, antitaip, tegenbeeld, symbool; adj. Antitypic(al).

Antler, antlə, tak (van het gewei); —ed = met een gewei, knoestig; —s, antləz, het gewei.

Antonomasia, antənəmeižə, antonomasia.

Antral, antr’l, hol…

Antwerp, antwɐ̂p, Antwerpen.

Anus, einəs, anus.

Anvil, anv’l, aambeeld: On the — = in voorbereiding; Between hammer and — = tusschen twee vuren.

Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch

Подняться наверх