Читать книгу De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano, deel 1 van 2 - Alain René Le Sage - Страница 13

HOOFDSTUK X Wat de roovers met de dame deden. Van het groote plan dat Gil Blas vormde en wat er de uitslag van was.

Оглавление

Inhoudsopgave

Het was reeds langer dan een uur donker toen we aan het gewelf kwamen. Allereerst brachten wij de dieren op stal, waar we genoodzaakt waren ze zelf aan de ruif vast te binden en ze te verzorgen, daar de oude neger reeds drie dagen het bed moest houden. Niet alleen dat het pootje hem hevig had aangegrepen, maar ook de rheumatiek had zich aan al zijn ledematen meegedeeld. Niets bleef hem over dan zijn tong, die hij dan ook gebruikte om zijn ongeduld door allerlei vloeken te kennen te geven. Wij lieten den ellendeling vloeken en schelden en gingen naar de keuken, waar we al onze aandacht wijdden aan de dame, die reeds omgeven scheen door de schaduwen des doods. Wij deden alles om haar uit haar bewusteloosheid te doen ontwaken en we hadden het geluk hierin te slagen. Maar toen ze weer bij kennis was en zich in de armen van verscheidene onbekende mannen bevond, voelde zij haar ongeluk en huiverde. Haar oogen drukten de hevigste smart en wanhoop uit en zij sloeg ze ten hemel als om zich daar te beklagen over de schandelijke daden, waarmee zij werd bedreigd; toen, plotseling overweldigd voor de verschrikkelijke beelden, viel zij opnieuw flauw en haar oogleden sloten zich, waarop de roovers dachten, dat de dood hun prooi ging ontrukken. De kapitein achtte het beter haar aan haar zelf over te laten inplaats van haar met nieuwe hulpbetuigingen te plagen en liet haar toen naar het bed van Leonarda dragen, waar hij haar op goed geluk alleen liet.

Wij gingen toen naar het salon, waar een der roovers, die chirurg was geweest, de wonden van den luitenant en den ruiter onderzocht en ze met zalf insmeerde. Hierna wilde men zien wat er alzoo in de koffers was. Eenige waren met kant en linnengoed gevuld, andere met kleeren; maar de laatste die men opende, bevatte eenige zakken geld, wat den heeren belanghebbenden bijster beviel. Na dit onderzoek dekte de meid de tafel, schepte op en bediende. Wij praatten eerst over de groote overwinning, die we hadden behaald, waarop Rolando tot mij het woord richtte: “Beken, Gil Blas, dat je erg bang bent geweest.” Ik antwoordde dat ik dat graag wilde toestemmen, maar dat ik als een dolend ridder zou strijden als ik slechts twee of drie tochten had meegemaakt. Daarop nam het geheele gezelschap het voor mij op, zeggende, dat men het mij moest vergeven, dat de handeling zoo plotseling was geweest, en ik me nog niet zoo slecht van mijn taak had gekweten.

Vervolgens ging het gesprek over op de muilezels en paarden, welke we juist in het gewelf hadden meegevoerd. Er werd besloten, dat we den volgenden morgen nog vóór het aanbreken van den dag, allen naar Mansilla zouden gaan, waar men waarschijnlijk nog niet van onzen aanslag had hooren spreken, om daar de dieren te verkoopen. Na dit besluit genomen te hebben, zetten we ons avondeten voort; daarna gingen we weer naar de keuken om de dame te zien, die we nog in denzelfden toestand vonden, zoodat we dachten, dat zij den nacht niet zou halen. Niettegenstaande zij ternauwernood scheen te leven, waren er toch nog enkele roovers, die niet nalieten een wellustigen blik op haar te werpen en blijk gaven van een brutale begeerte, die zij stellig zouden voldaan hebben, indien niet Rolando er hen van had terug gehouden, door hen er op te wijzen, dat ze tenminste moesten wachten tot de dame bijkwam uit haar neerslachtige bewusteloosheid, die haar elk gevoel benam. Het respect, dat ze voor hun kapitein hadden, hield hun wulpschheid in bedwang; zonder dat zou niets de dame kunnen redden; zelfs haar dood zou misschien nog niet haar eer verzekerd hebben.

Wij lieten die ongelukkige vrouw in den toestand waarin ze was, terwijl Rolando zich tevreden stelde met Leonarda haar verzorging op te dragen, waarna ieder zich in zijne kamer terugtrok. Wat mij betreft, inplaats van in te slapen zoodra ik in bed lag, hield ik me voortdurend met het ongeluk der dame bezig. Ik twijfelde niet of zij was eene voorname persoonlijkheid, en dat deed mij haar lot nog treuriger schijnen. Ik stelde mij sidderend de verschrikkelijke dingen voor, die haar wachtten, en ik voelde er mij even hevig door getroffen alsof bloedverwantschap of vriendschap mij aan haar hadden verbonden.

Eindelijk, na haar lot beklaagd te hebben, droomde ik over de middelen om haar eer te beschermen tegen het gevaar waarmee deze werd bedreigd, en mij uit het hol te redden. Ik bedacht, dat de neger zich niet kon verroeren en dat sinds zijn ziekte, de keukenmeid den sleutel van het hek had. Deze gedachte prikkelde mijn verbeelding, en deed bij mij een plan rijzen, dat ik goed overdacht; daarna ondernam ik dadelijk de uitvoering ervan op de volgende wijze:

Ik veinsde kolieken te hebben, door eerst te klagen en te kermen; daarna begon ik te schreeuwen. De roovers ontwaakten en waren weldra bij me; ze vroegen wat me scheelde om zoo te schreeuwen, waarop ik hun antwoordde, dat ik een verschrikkelijke koliek had, en om hen beter te overtuigen, begon ik te tandenknarsen, grimassen te maken, ineen te krimpen en op een vreemde wijze me om en om te wentelen. Daarna hield ik me plotseling bedaard alsof mijn pijnen mij een oogenblik met rust lieten; een oogenblik later begon ik opnieuw in mijn armoedig bed te springen en mijn armen heen en weer te zwaaien. In één woord, ik speelde zóó goed komedie, dat de roovers, hoe slim ook, zich lieten foppen en werkelijk dachten, dat ik hevige krampen gevoelde. Maar daar ik mijn rol zoo goed speelde, werd ik op vreemde wijze gekweld; want van het oogenblik dat mijn liefdadige makkers zich verbeeldden dat ik leed, kwamen ze allen erbij en haastten zich mij eenige verlichting te brengen: de een brengt me een flesch brandewijn en laat er mij de helft van uitdrinken, een ander geeft me tegen mijn zin een lavement van zoete amandelolie en weer een ander gaat een doek warmen en komt hem dan heet op mijn buik leggen. Al riep ik ook om genade, zij schreven mijn kreten aan mijn koliek toe en gingen door me te doen lijden door werkelijke pijnen, om mij te ontdoen van een, die ik niet had. Eindelijk kon ik het niet meer uithouden, was genoodzaakt hun te zeggen, dat ik geen krampen meer voelde en dat ik hun smeekte mij alleen te laten. Zij hielden op mij met hun middeltjes te vermoeien en ik wachtte me wel mij nog meer te beklagen, uit angst nogmaals hun hulp te moeten ondergaan.

Dit tooneel duurde bijna drie uur.

Daarna maakten de roovers, ziende, dat de morgenstond niet meer ver was, zich gereed om naar Mansilla te gaan. Ik nam een nieuwe list te baat: ik wilde opstaan om hun te doen gelooven, dat ik grooten lust gevoelde mee te gaan: maar zij beletten mij dat, terwijl Rolando mij toevoegde: “Neen, neen, Gil Blas, blijf hier, mijn jongen, de koliek zou kunnen terugkomen. Je zult een volgenden keer met ons meegaan; voor vandaag moet je den heelen dag rust houden; je hebt het noodig.”

Ik durfde niet langer aandringen uit vrees, dat men dan aan mijn verzoek zou voldoen; ik scheen dus alleen teleurgesteld niet van de partij te kunnen zijn, wat ik zoo natuurlijk deed, dat ze allen het hol verlieten zonder het minste vermoeden van mijn plan. Na hun vertrek, hield ik het volgende gesprek met mijzelf: “Zoo, Gil Blas, nu komt het er op aan door te zetten. Schep moed om te voltooien, wat ge zoo gelukkig zijt begonnen. Deze zaak schijnt me niet lastig toe: Domingo is niet in staat zich tegen je onderneming te verzetten en Leonarda kan je niet beletten haar uit te voeren. Vat deze gelegenheid aan om te ontsnappen, gij zult misschien nooit meer een gunstiger vinden.”

Deze overwegingen gaven me vertrouwen: ik stond op, nam mijn degen en mijne pistolen en ging eerst naar de keuken; maar alvorens er binnen te gaan, bleef ik staan om te luisteren, want ik hoorde Leonarda praten. Zij sprak tot de onbekende dame, die weer was bijgekomen, en die haar ongeluk ziende, wanhopig was geworden en schreide. “Ween maar, mijn kind, stort maar tranen en spaar je zuchten niet,” zei de oude tot haar. “Je ontsteltenis was gevaarlijk; maar nu is er niets meer te vreezen, nu je gehuild hebt. Je smart zal wel langzamerhand verdwijnen en ge zult u gewennen hier met die heeren te leven, die nette lieden zijn. Gij zult beter behandeld worden dan een prinses; zij zullen vol attenties voor je zijn en je elken dag hun genegenheid doen blijken. Veel vrouwen zouden in je plaats willen zijn.”


Ik gaf Leonarda geen tijd meer iets te zeggen, maar ik trad binnen, hield haar het pistool voor en dwong haar door bedreigingen den sleutel van het hek te geven. Zij was door mijn handelwijze ontsteld en daar zij, hoewel reeds op leeftijd, nog voldoende aan het leven was gehecht, durfde zij mij het gevraagde niet weigeren. Toen ik den sleutel in handen had, richtte ik het woord tot de bedroefde dame, en zei: “Mevrouw, de hemel heeft u een bevrijder gezonden, sta op en volg mij, ik zal u geleiden tot waar gij naar toe wilt gaan.” De dame had daar wel ooren naar en mijn woorden maakten zoo ’n indruk op haar, dat zij al haar moed bij elkaar raapte, opstond, zich aan mijn voeten wierp en me smeekte haar eer te beschermen. Ik hief haar op en verzekerde haar, dat ze op mij rekenen kon. Daarna nam ik een touw, dat ik in de keuken vond en met behulp van de dame bond ik Leonarda aan den voet van een zware tafel en dreigde met den dood, indien zij den minsten gil slaakten. De goede Leonarda, overtuigd dat ik woord zou houden als ze me durfde weerstreven, koos de partij van me te laten doen wat ik wilde. Ik stak een kaars aan en ging met de onbekende naar de kamer waar het goud en zilver lag. Ik stak zooveel geldstukken in mijn zakken, als deze slechts konden bevatten; en om de dame te noodzaken er ook van te nemen, overtuigde ik haar, dat ze slechts haar eigendom terugnam, wat ze dan ook zonder gewetenswroeging deed. Toen we een goeden voorraad hadden, gingen we naar den stal, waar ik alleen met geladen pistool binnentrad. Ik rekende er op, dat de oude neger, niettegenstaande pootje en rheumatiek, mij niet rustig mijn paard zou laten zadelen en optuigen en ik had het besluit genomen hem voor goed van zijn kwalen te genezen indien hij kwaad wilde, maar gelukkig was hij zoo afgemat van de pijnen, die hij had doorstaan en nog doorstond, dat ik mijn paard uit den stal haalde, zonder dat hij ’t zelfs scheen te bemerken. De dame wachtte mij aan de deur. Wij gingen snel de gang door, die uit het hol leidde, kwamen aan het hek, openden het en kwamen eindelijk aan het valluik. Wij hadden veel moeite het op te lichten, of liever, het verlangen ons te redden gaf ons kracht, en wij slaagden.

De dag brak reeds aan toen we uit dien afgrond waren. Wij wilden er zoo spoedig mogelijk vandaan en daartoe steeg ik te paard, de dame ging achter mij zitten en we sloegen in galop het eerste weggetje, dat we zagen, in; zoo waren wij weldra buiten het bosch. Wij kwamen op een open vlakte, die verschillende wegen doorsneed; wij namen er een op goed geluk. Ik stierf van angst, dat hij naar Mansilla zou leiden en we dan Rolando en zijn makkers zouden ontmoeten, wat best kon gebeuren. Gelukkig werd mijn vrees niet bewaarheid, want we kwamen aan de stad Astorga te twee uur ’s middags. Ik zag menschen, die ons met bijzondere aandacht gadesloegen, als ware ’t voor hen nieuw een vrouw te paard achter een man te zien zitten. Wij stapten af aan het eerste het beste hotel, waar ik allereerst een patrijs en een konijn aan het spit liet braden. Terwijl men mijn bestelling uitvoerde en ons middagmaal gereed maakte, geleidde ik de dame naar een kamer om wat met elkaar te praten, wat we onderweg niet hadden kunnen doen, daar we ons te veel hadden moeten haasten. Zij heette dona Mencia de Mosquera, betuigde mij haar dankbaarheid voor den dienst, dien ik haar had bewezen en zei mij, dat ze mij niet voor een metgezel der roovers kon houden, na de edelmoedige daad, waardoor ik haar van hen verlost had. Om haar die goede opinie over mij te doen behouden, vertelde ik haar mijne geschiedenis. Daardoor won ik haar vertrouwen en zij vertelde mij welke ongelukken haar getroffen hadden, zooals ik dit in het volgend hoofdstuk zal mededeelen.

De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano, deel 1 van 2

Подняться наверх