Читать книгу De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano, deel 1 van 2 - Alain René Le Sage - Страница 17

HOOFDSTUK XIV Hoe dona Mencia hem in Burgos ontving.

Оглавление

Inhoudsopgave

Den volgenden morgen was ik vroeg uit de veeren. Ik ging met de eigenares afrekenen, die reeds op was en die me wat minder trotsch en beter gehumeurd scheen dan den vorigen avond, wat ik toeschreef aan de aanwezigheid van drie dappere dienaren van den heiligen Hermandad, die zich met haar op zeer vrije wijze onderhielden. Zij hadden in het logement geslapen; en dit waren ongetwijfeld de aanzienlijke heeren, voor wie al de bedden vrij waren gehouden.

Ik vroeg in het gehucht den weg naar het kasteel, dat ik wilde gaan opzoeken. Bij toeval richtte ik mij tot een man van het karakter van mijn gastheer te Pegnaflor. Hij stelde er zich niet mee tevreden op de vraag die ik hem deed, te antwoorden, maar hij vertelde me nog, dat don Ambrosio, echtgenoot van dona Mencia, drie maanden geleden gestorven was en dat de markiezin zich in een klooster te Burgos, dat hij mij noemde, had teruggetrokken. Dadelijk begaf ik mij naar die stad, in plaats van den weg naar het kasteel te vervolgen, zooals ik eerst van plan was en ik snelde allereerst naar het klooster, waarin dona Mencia woonde. Ik verzocht de sleutelbewaarster aan die dame te zeggen, dat een jonge man, die pas uit de gevangenis van Astorga ontslagen was, haar wenschte te spreken. Oogenblikkelijk ging de oppaster mijn verzoek overbrengen. Een oogenblik later kwam ze weer terug en liet me een spreekkamer binnengaan, waar ik nog niet lang was of ik zag achter de traliën de weduwe van don Ambrosio in zwaren rouw verschijnen.

“Wees welkom,” zeide zij vriendelijk tot mij. “Vier dagen geleden heb ik aan iemand in Astorga geschreven, waarin ik hem verzocht u in mijn naam te gaan opzoeken en u te zeggen, dat ik u dringend verzocht mij bij het verlaten van de gevangenis te komen opzoeken. Ik twijfelde er niet aan, dat ge spoedig in vrijheid zoudt worden gesteld; alles wat ik den baljuw te uwen gunste had verteld, was genoeg daarvoor. Men had mij dan ook verteld, dat ge reeds in vrijheid gesteld waart, maar dat men niet wist wat er verder van u was geworden. Ik vreesde u niet meer terug te zullen zien en van het genoegen beroofd te worden u mijn dank te kunnen betuigen, wat me zeer zou hebben gespeten. Troost u,” voegde zij er aan toe, ziende hoe beschaamd ik was zoo slecht gekleed onder haar oogen te komen, “bedroef u niet over den toestand, waarin ik u zie. Na den gewichtigen dienst, dien ge me hebt bewezen, zou ik wel de ondankbaarste van alle vrouwen moeten zijn, als ik niets voor u deed. Ik wil u uit den slechten toestand helpen, waarin ge u bevindt; ik moet het en kan het. Ik bezit meer dan genoeg om mijn schuld aan u af te doen zonder mij te behoeven bekrimpen.”

“Gij kent,” vervolgde zij, “mijne lotgevallen tot op den dag dat wij samen gevangen genomen zijn; ik zal u vertellen wat mij sedert overkomen is. Toen de baljuw van Astorga mij naar Burgos had doen geleiden, na een getrouw verslag van mijne geschiedenis te hebben vernomen, begaf ik mij naar het kasteel van don Ambrosio. Mijn terugkeer veroorzaakte buitengewone verrassing, doch men zeide mij dat ik te laat kwam. De markies, als door den bliksem getroffen door mijn vlucht, was ziek geworden en de doktoren wanhoopten aan zijn behoud. Ik trad zijn kamer binnen en wierp mij bij zijn bed neder, badende in tranen en het hart vol smart. “Wat brengt u hier,” zeide hij, “komt gij uw werk aanschouwen? Is het u niet voldoende mij het leven ontnomen te hebben? Zijt gij niet tevreden voor gij mij hebt zien sterven?” “Heer,” antwoordde ik, “Inès heeft u zeker gezegd dat ik met mijn eersten man ben gevlucht en zonder het treurige ongeval, dat mij hem heeft doen verliezen, zoudt gij mij nimmer hebben weergezien.” Ik vertelde hem toen, dat don Alvares door de dieven gedood was en dat men mij had opgesloten. Ik vertelde hem al het overige en toen ik had uitgesproken, nam don Ambrosio mijn hand en zeide teeder: “Nu is het genoeg, ik beklaag mij niet langer over u. Mag ik u eigenlijk wel iets verwijten? Gij vindt een geliefden echtgenoot terug, gij verlaat mij om hem te volgen, mag ik dat gedrag laken? Neen mevrouw, ik had ongelijk daarover te tobben. Ook heb ik niet gewild dat men u vervolgde, hoewel mijn dood het gevolg zal zijn van uw verlies voor mij. Ik eerbiedigde in uw ontvoerder zijn heilige rechten en zelfs de neiging die gij voor hem hadt, en door uw terugkeer herwint gij al mijn genegenheid. Ja, mijn waarde Mencia, uwe tegenwoordigheid overstelpt mij van vreugd, maar helaas zal ik er niet lang van genieten. Ik voel mijn einde naderen. Nauwelijks heb ik u weer, of ik moet u vaarwel zeggen.” Bij deze woorden voelde ik eene matelooze droefenis in mij opwellen. Don Alvares, dien ik aanbad, heeft mij nimmer tranen doen storten. Don Ambrosio stierf den volgenden morgen en ik bleef eigenares van de aanzienlijke goederen, die hij mij geschonken had bij ons huwelijk. Ik zal daar geen onwaardig gebruik van maken, hoe jong ik ook ben, zal men mij niet zien in de armen van een derden echtgenoot. Ik wil mijn dagen in een klooster eindigen en een weldoenster worden.”

Na dit gesprek haalde dona Mencia van onder haar japon een beurs te voorschijn, die ze mij ter hand stelde, zeggend: “Ziehier honderd dukaten, die ik u alvast geef om u te kunnen kleeden. Als die op zijn, kom me dan weer opzoeken, want ik ben niet van plan mijn dankbaarheid bij zoo weinig te laten.” Ik bedankte de dame duizendmaal en zwoer haar dat ik niet uit Burgos zou vertrekken zonder afscheid van haar te hebben genomen. Na dien eed, dien ik niet van plan was te breken, ging ik een logement zoeken. Het eerste het beste dat ik tegenkwam, ging ik binnen. Ik vroeg een kamer en om de slechte opinie, die mijn havelooze plunje kon opwekken, te voorkomen, vertelde ik den waard, dat ik, zooals hij me zag, toch best in staat was mijn onderkomen te betalen. Op die woorden antwoordde de waard, Majuelo geheeten en van nature een groot spotter, op kouden toon en terwijl hij me met een sluwe uitdrukking op zijn gezicht van boven tot beneden opnam, dat hij die verzekering mijnerzijds niet noodig had om overtuigd te zijn, dat ik een goede klant voor hem zou wezen; dat men door mijn kleeding heen iets edels in mij ontdekte en ten slotte dat hij er niet aan twijfelde of ik was een zeer welgesteld edelman. Ik zag heel goed, dat de plaaggeest me in het ootje nam; en om opeens een eind aan zijn aardigheden te maken, toonde ik hem mijn beurs. Ik telde mijn dukaten zelfs voor zijn oogen op een tafel en ik merkte, dat mijn specie hem er toe bracht wat gunstiger over mij te denken. Ik verzocht hem een kleermaker te laten komen.

“Beter is het een uitdrager te halen; hij kan u ineens een keuze van kleeren meebrengen, zoodat ge oogenblikkelijk gekleed zijt,” antwoordde hij. Ik vond dien raad zeer juist en besloot hem op te volgen, maar, daar de dag bijna ten einde was, stelde ik mijn inkoop uit tot den volgenden morgen en mijn gedachten waren slechts gericht op een goed avondmaal, om me schadeloos te stellen voor al de slechte maaltijden, die ik sinds het verlaten van het hol gekregen had.

De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano, deel 1 van 2

Подняться наверх