Читать книгу De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano, deel 1 van 2 - Alain René Le Sage - Страница 9

HOOFDSTUK VI Gil Blas beproeft te ontvluchten en wat daar het gevolg van is.

Оглавление

Inhoudsopgave

Na op deze wijze zijn beroep verdedigd te hebben, ging de kapitein naar bed, terwijl ik naar het salon terugkeerde om de tafel af te nemen en alles op te bergen.

Vervolgens ging ik naar de keuken, waar Domingo (dit was de naam van den ouden neger) en Signora Leonarda mij met het souper wachtten, Hoewel ik niet den minsten eetlust had, ging ik toch bij hen zitten. Ik kon echter geen hapje door mijn keel krijgen en daar ik er erg bedroefd en terneergeslagen uitzag, begonnen deze twee oudjes mij te troosten, echter op een wijze, die beter geschikt was om mij wanhopig te maken, dan om mijn smart te verlichten. “Waarom ben je zoo bedroefd, mijn jongen?” zei de oude vrouw. “Je moest je eerder verheugen hier te zijn. Je bent nog jong en onervaren en zoudt spoedig in de wereld verloren zijn geweest; gij zoudt er vast en zeker losbandige jongelieden hebben aangetroffen, die je tot allerlei uitspattingen zouden verleiden, terwijl je onschuld hier in veilige haven is.” “Leonarda heeft gelijk,” zeide de oude neger met een zware stem, “en men zou er nog bij kunnen voegen, dat er slechts moeiten en smarten in de wereld zijn. Je moogt den hemel wel danken dat je zoo ineens verlost bent van al die gevaren en ellenden der wereld.”

Ik duldde dit gesprek zonder eenige tegenspraak, daar het toch niets zou gebaat hebben mij er boos om te maken. Zelfs geloof ik, dat zij om mij gelachen zouden hebben als ik kwaad was geworden. Eindelijk ging Domingo, na goed gegeten te hebben, naar zijn stal en Leonarda nam een lamp en leidde mij naar een soort gewelfde kelder, die dienst deed als kerkhof voor de overleden roovers, die hun natuurlijken dood stierven en waar ik een soort krib zag, die meer op een doodkist geleek dan op een bed, “Dit is nu jou kamer, mijn beste jongen,” zei zij mij met de hand onder de kin streelend; “de jongen die hier vóór jou diende, heeft er zijn heele leven in gehuisd en ligt er nu ook nog begraven. Hij is in den bloei van zijn jeugd gestorven, maar jij moet verstandiger zijn en zijn voorbeeld niet volgen.” Toen gaf zij mij de lamp en keerde weer naar haar keuken terug. Ik zette de lamp op den grond en wierp mij op het bed, niet zoozeer om te rusten als wel om mijzelf geheel aan mijn overpeinzingen over te geven. “O, mijn God,” zei ik, “is er een lot zoo droevig als het mijne? Men verlangt van mij dat ik afstand zal doen van het zonnelicht en alsof het nog niet genoeg was op achttienjarigen leeftijd levend begraven te worden, vernedert men mij nog tot het dienen van roovers en moet ik ’s nachts bij de dooden verblijven!” Bij deze gedachten, die mij vreeselijk mistroostig schenen en het inderdaad ook waren, begon ik hevig te snikken. Ik vloekte den inval van mijn oom om mij naar Salamanca te sturen en verweet mijzelf bevreesd te zijn geweest voor het gerecht van Cacabelos; ik wilde dat ik op ’t oogenblik erdoor ondervraagd werd. Maar bedenkende dat al dat gejammer niets baatte, begon ik over middelen te peinzen om te ontvluchten en ik begon mijzelf moed in te spreken, zeggende: “Is het dan volstrekt onmogelijk van hier te ontvluchten? De roovers slapen en de oude keukenmeid en de neger zullen ook spoedig in diepe rust zijn. Zou ik nu met behulp van deze lamp den uitgang niet kunnen vinden, waarlangs ze mij binnenbrachten? Intusschen ben ik misschien niet sterk genoeg om alleen het valluik op te lichten, maar komaan ik kan het probeeren, dan heb ik mij ten minste niets te verwijten. Mijn wanhoop zal mij kracht geven en misschien slaag ik er in.”

Ik vormde dus een groot plan. Toen ik meende dat Leonarda en Domingo sliepen, stond ik stilletjes op, nam de lamp en verliet het onderaardsche hol, terwijl ik mij aan alle heiligen van het Paradijs aanbeval. Eerst na veel moeite gelukte het mij, den weg te vinden in dit doolhof van gangen, maar ik kwam eindelijk toch aan den stal en aan den weg, dien ik zocht. Langzaam ging ik vooruit naar het valluik, terwijl mijn hart van vreugde en vrees tegelijk heftig kloppen. Halverwege de gang echter, stuitte ik op een ijzeren hek, dat stevig gesloten was en waarvan de staven zóó dicht bij elkaar waren, dat men nauwelijks de hand er doorheen kon steken. Ik had dit beletsel niet gezien bij het binnenkomen omdat het hek toen open was. Intusschen beproefde ik de stangen, bekeek het slot nauwkeurig, trachtte het zelfs te forceeren, toen ik plotseling eenige krachtige slagen tusschen mijn schouders ontving. Ik gaf een luiden gil zoodat het onderaardsch gewelf ervan weergalmde, en mij omdraaiende zag ik den ouden neger, die in de eene hand een dievenlantaarn had en in de andere een bullepees, waarmee hij mij had geslagen. “Arme kleine schelm,” zei hij, “wou je ontvluchten? Je behoeft er niet aan te denken mij te verschalken, want ik had je heel goed gehoord. Je dacht zeker het ijzeren hek open te vinden, is ’t niet? Maar ge kunt er van opaan, dat het voortaan altijd gesloten is. Wanneer wij hier iemand tegen zijn zin houden, moet hij geslepener zijn dan gij om ons te ontsnappen.”

Op mijn geschreeuw waren twee of drie van de roovers wakker geworden en opgesprongen. En denkende, dat het de dienaren van den heiligen Hermandad waren, die hen overvielen, riepen ze in allerijl hun kameraden. In minder dan geen tijd waren allen op de been, grepen hun degens en karabijnen en snelden naar de plaats waar Domingo en ik stonden. Toen zij echter de reden van het gerucht vernamen, maakte hun onrust plaats voor uitbundig gelach. “Hoe nu, Gil Blas,” zei een van hen, “je bent nauwelijks een paar uur bij ons en wil je ons nu reeds verlaten? Gij schijnt wel een vreeselijken afkeer te hebben van afzondering en ge moet er maar nooit aan denken Karthuizer monnik te worden. Ga nu maar gauw slapen, voor dezen keer komt ge er af met de slagen, die Domingo je gegeven heeft, maar als je ’t ooit in den zin krijgt weer zoo iets te probeeren, kun je er staat op maken dat we je levend villen.” Hierop ging hij heen en ook de andere roovers trokken zich in hun kamers terug, nog hartelijk lachende over mijn poging tot ontsnappen. Ook de oude neger keerde zeer voldaan naar den stal terug en ik ging weer naar mijn kerkhof, waar ik den nacht verder met zuchten en huilen doorbracht.

De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano, deel 1 van 2

Подняться наверх