Читать книгу De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano, deel 1 van 2 - Alain René Le Sage - Страница 4

EERSTE BOEK HOOFDSTUK I Over de geboorte van Gil Blas en zijne opvoeding.

Оглавление

Inhoudsopgave

Na lange jaren de wapenen te hebben gedragen in dienst van de Spaansche monarchie, trok mijn vader, Blas de Santillano, zich terug in de stad waar hij geboren was; daar huwde hij een meisje uit den kleinen burgerstand, die haar eerste jeugd reeds achter den rug had, en tien maanden na hun huwelijk kwam ik ter wereld. Vervolgens gingen zij in Oviédo wonen, waar zij genoodzaakt waren eene betrekking te zoeken: mijn moeder werd kamenier en mijn vader koetsier. Daar zij niets anders bezaten dan hun loon, zou er waarschijnlijk van mijn opvoeding niet veel zijn terecht gekomen, indien ik in die stad niet een oom had gehad, die kanunnik was. Hij heette Gil Perez. Hij was de oudste broer van mijn moeder en mijn peet. Stel u voor een kleinen man van drie en ’n halven voet hoog, buitengewoon dik, met een hoofd dat wegzonk tusschen zijn schouders, dan weet ge hoe mijn oom er uit zag. Verder was het een patertje goedleven en hield hij van goeden sier maken, en zijne gemeente, die lang niet tot de kwaadste behoorde, verschafte hem daartoe de middelen.

In mijn kindsheid nam hij mij reeds tot zich en belastte hij zich met mijne opvoeding. Ik kwam hem zoo bevattelijk voor, dat hij besloot mijn verstand te ontwikkelen. Hij kocht een alfabet voor mij en begon zelf mij het lezen te leeren, iets wat niet minder nuttig was voor hemzelf dan voor mij; want door mij de letters te leeren, begon hij zelf weer eens te lezen, iets dat hij altijd sterk verwaarloosd had; en daar hij zich ernstig op de zaak toelegde, slaagde hij erin vlot zijn gebedenboek te lezen, wat hij tevoren nooit gedaan had. Hij had mij ook nog wel latijn willen leeren, dat was weer zooveel uitgespaard; maar helaas! de arme Gil Perez had er van zijn leven nooit meer dan de allereerste beginselen van geweten; misschien (want stellig wil ik dat niet beweren) was hij wel de domste kanunnik van het heele bisdom. Ook heb ik hooren zeggen dat hij zijn post niet gekregen had om zijn vroomheid; hij dankte deze uitsluitend aan de erkentelijkheid van eenige goede zusters, wier discrete helper hij was geweest en die er in geslaagd waren hem zonder examen in den priesterstand te doen opnemen.


Hij was dus genoodzaakt mij een meester te geven en zond mij naar dokter Godinez, die voor de bekwaamste man van Oviédo doorging. Ik trok zoo goed partij van zijne lessen, dat ik na een jaar of vijf, zes iets begon te begrijpen van de grieksche schrijvers en tamelijk veel van de latijnsche dichters. Ook legde ik mij toe op de logica, die mij leerde veel te argumenteeren. Ik was zoo verzot op een dispuut, dat ik de voorbijgangers aanhield, onverschillig of ik ze kende of niet, om hun mijn argumenten voor te leggen. Soms trof ik personen aan, die daar wel van gediend waren en dan had men ons eens moeten zien disputeeren! welke gebaren, wat een grimassen, wat een verdraaiingen! Onze oogen schitterden van woede en het schuim stond op onze monden; wij leken meer op bezetenen dan op philosofen.

In elk geval kreeg ik daardoor in de stad den naam van een geleerde. Mijn oom was daarover in de wolken, omdat hij dacht dat ik hem dan spoedig niet meer tot last zou zijn. “Gil Blas,” zeide hij mij eens, “de tijd van je jeugd is voorbij. Je bent zeventien jaar en een knappe jongen geworden; wij moeten er op bedacht zijn, dat je vooruit moet komen in de wereld. Ik vind dat je de universiteit van Salamanca moet bezoeken; met het verstand, dat ik in je zie, kan het niet missen of je zult er een goede betrekking vinden. Ik zal je een paar dukaten geven voor de reis, en mijn muilezel, die wel een stuk of tien, twaalf pistolen waard is; je kunt die in Salamanca verkoopen en het geld gebruiken voor je onderhoud totdat je eene betrekking hebt.”

Hij had mij niets aangenamers kunnen voorstellen, want ik brandde van verlangen om wat meer van de wereld te zien. Nochtans had ik genoeg kracht in mij om mijne vreugde te verbergen; en toen ik vertrekken moest, scheen ik zoo bedroefd een oom te moeten verlaten aan wien ik zoovele verplichtingen had, dat ik den goeden man zoo verteederde, dat hij mij meer geld gaf, dan hij gedaan zou hebben, had hij op den bodem van mijn ziel kunnen lezen. Voor mijn vertrek ging ik mijn vader en moeder omhelzen, die mij geene vermaningen spaarden. Zij smeekten mij vooral God te bidden voor mijn oom, als eerlijk mensch te leven, mij niet in kwade zaken te begeven, en vooral niet het goed van anderen te nemen. Na mij verschrikkelijk lang en vervelend te hebben toegesproken, gaven zij mij hun zegen, wat ook het eenige cadeau was dat ik van hen verwachtte. Dadelijk daarop besteeg ik mijn muilezel en trok uit de stad.

De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano, deel 1 van 2

Подняться наверх