Читать книгу Bloemlezing uit Guido Gezelle's Gedichten - Gezelle Guido - Страница 16

HEMELLAWERKE HEET GIJ

Оглавление

Hemellawerke heet gij, wakkere en

snelgewiekte strale, die

’k, uit het zaailand opgestegen,

lijk nen vierpijl rijzen zie.


Striemen lichts ontlaat, en vonken,

’t vluchtend vierwerk; en zoo hoort

me u ook vluchtend henentieren,

als gij deur de wolken boort.


Hemellawerke, schoon van name en

sprake zijt gij, maar uw kleed,

’t valt te grauw toch: is ’t de reden

dat men grijslawerke u heet?


Ben ik grauw, het is van zeilen,

en van, altijd reisgezind,

zoo de grauwgedoekte schepen,

heen te varen, vóór den wind.


Hemellawerke, grijslawerke,

luchtleeuwerke, hemelwaard,

weg met u, ja, leeuwerkt helder,

op uw’ hooge hemelvaart!


Zingt en zeilt maar, al te zelden

hoore en zie ’k u, lieve; ’t gaat

beter hem, die, vroeg en spade

hoort u, ende gadeslaat.


Midden in Gods werken levend,

’t gaat hem beter, achter ’t land,

die u naziet, te elker stonde,

daar hij zaait en zeeuwt24 en plant.


Ach, om niet is ’t, al te dikwijls,

dat gij dankend opwaarts stijgt,

daar geen mensch en is dien ’t aangaat,

of gij, schamele, zingt of zwijgt.


Horkt er niemand, ik zal horken,

wilt ge, in ’t droevig tranendal,

mij vertroosten, hemellawerke; en

ziet ons niemand, God ziet ’t al!


Hij zal zien en hij zal hooren,

hij, die vlerke en tale u gaf,

en die mij, in stad begraven,

wekken eens zal uit dit graf.


Dan verrijze ik, luchtleeuwerke;

zette ik zeil en vaar getroost

naar de hoogten, daar gij schouwend

eert den dagraad en den oost.


Naar de streken die mij wijzende

is uw’ vlerke en uw geschal,

en van waar ik, vrij en veilig,

niet meer, niet meer neêr en zal.


24

Het gezaaide graan dekken met de uitgespitte aarde.

Bloemlezing uit Guido Gezelle's Gedichten

Подняться наверх