Читать книгу Bloemlezing uit Guido Gezelle's Gedichten - Gezelle Guido - Страница 18
GELUWGROENE LEGERSCHAREN
ОглавлениеGeluwgroene legerscharen,
honderdduizend, waar vandaan
zijt gij, vastgevoette blâren,
komen op de boomen staan?
Nauwlijks heeft twee lentezonnen
’s werelds blijde onthaal begroet,
of… wie zal ’t getellen konnen,
’t leger dat gij porren doet?
Werkzaam, onder ’t machtig streelen
van des morgens windgeweld,
op de berken, op de abeelen
zie ’k u, in ’t gelid gesteld.
’t Ruischt alom vol zware talen,
’t ruischt alom; en ’t krijgsgebaar,
stortende in de diepe dalen,
dooft alle andere stemmen daar.
Waar vandaan zijt, al in ’t blijde
doek gekleed, gij krijgeren dan?
Wie, die zulk een wereldwijde
legervastheid voeden kan?
Zijt ge uit louter locht gesteven,
zijt gij zonnestralen teer,
schielijk en van licht geweven,
duizendwendig bladerenheer?
Zijt gij ’t bloed en ’t merg der boomen,
’t boomzijn zelve, of anders iet
onbekend, dat uit wil stroomen,
al zoo zaan27 ’t de zonne ziet?
Zijt gij… Uwe ontelbaarheden
staan het stormend volk gelijk,
strijdbaar in ’t bezit getreden
van des Winters koninkrijk!
Nutloos, in zijn’ zware ellenden,
heeft het land om hulp gewacht:
komt en stoort des vijands benden,
velt hem voor uw’ legermacht.
Breekt zijn’ bergsteê, slaat zijn’ ridderen,
scheurt zijn’ vanen: roept en tiert,
dat de verste velden zidderen
van ’t geruchte: zegeviert!
Vluchten moet hij weg; verwonnen,
wapenloos en wepel28, gaan
zitten waar, in ’t ijs geronnen,
onbewoond, zijn’ steden staan.
Ruischt dan maar, gij legerscharen;
zingt en trommelt overluid,
zegevolle zomerblâren:
morgen is de winter uit!
27
Dra.
28
Eenzaam, alleen, zonder maag of vriend.