Читать книгу Stervensuur - Mark Billingham - Страница 12
Оглавление5
Zoals gewoonlijk was er aan het eind van de dienst nog een halfuur papierwerk te doen. Thorne moest het overdrachtsformulier invullen en er een paar regels aan toevoegen voordat hij kon overgaan tot het aftekenen van de verslagen van de ernstiger incidenten. Gelukkig waren het er minder dan verwacht. Een steekpartij voor een club, een beroving van een avondwinkel onder bedreiging van een mes, een vechtpartij in The Jolly Farmers binnen een groepje niet al te jolly steigerbouwers, die bij wijze van voorzorg maar vast een paar steigerpalen mee de kroeg in hadden genomen. Vanwege de massale aanwezigheid van de politie in het centrum hadden de Tamils en de VDVN-jongens zich beperkt tot wat gescheld en agressieve blikken over en weer. Er hing meer in de lucht, maar goddank was er verder niets gebeurd tijdens Thornes laatste nachtdienst.
Zodra hij klaar was, trok Thorne zijn uniform uit en propte de spullen die hij mee naar huis wilde nemen in een plastic tas. Hij haalde zijn leren jack uit zijn kluisje en trok het aan. Op de binnenplaats wisselde hij nog enkele woorden met een paar mensen van zijn team terwijl hij de tas in de kofferbak van zijn auto gooide. Ze keken allemaal uit naar de vier vrije dagen die voor hen lagen.
Thorne nam afscheid van hen, maar hij ging nog niet meteen naar huis.
Hij ging weer naar binnen, liep zijn kamer voorbij, en rechtdoor tot hij bij het trappenhuis achter de receptiebalie van het bureau uitkwam. Hij hing zijn pasje om zijn nek en liep toen twee trappen op naar de tweede verdieping. Hij passeerde de kantoren van de recherche, de verhoorkamers en de ruimten van de technische recherche, en kwam uiteindelijk uit bij de toegangsdeur tot de brug.
Bureau Lewisham, dat het grootste politiebureau van Europa scheen te zijn, bestond uit twee afzonderlijke gebouwen van vier verdiepingen die door een tien meter lange, overdekte glazen voetgangersbrug werden verbonden. In het blok waar Thorne werkte waren de centrale afdelingen ondergebracht: de recherche, de uniformdienst, de bereden politie en de hondenbrigade. Het andere gebouw bood onderdak aan de meer gespecialiseerde teams: vuurwapens, SOCA – het bureau Zware en Georganiseerde Misdaad – en het team Moordzaken, het grootste van Zuidoost-Londen.
In de drie maanden dat Thorne als inspecteur bij de uniformdienst had gewerkt, was hij de brug nooit overgestoken.
Hij aarzelde even en liep toen de brug over naar de overkant. Hij hield zijn blik omlaag gericht terwijl mensen hem tegemoetkwamen en passeerden, kwaad op zichzelf omdat hij zenuwachtig was, alsof hij weer op school zat en met lood in de schoenen naar de kamer van de directeur liep. Aan de overkant aangekomen voelde hij zich al wat beter, toen hem weer te binnen schoot dat Treasure het de Kuttenkoppenpromenade had genoemd.
Er hing een andere lucht in dit gebouw. Of misschien lag het gewoon aan de afwezigheid van de typische geuren waaraan hij de afgelopen maanden gewend was geraakt, in de kleedkamer en het arrestantenlokaal. Hier lag tapijt in plaats van geverfd beton of afbrokkelende vloertegels en overal waar hij keek zag hij glanzend, licht hout. Hier was ruimte.
Thorne duwde tegen de deur van de meldkamer van Moordzaken, maar die ging niet open. Hij deed een stap naar achteren en zag het bedieningspaneeltje op de deur: tien glimmende nummertoetsen. Hij verstrakte en vloekte binnensmonds. In zijn eigen gebouw kon hij overal naar binnen door zijn pasje door een gleuf te halen, maar het was duidelijk dat de toegang tot de gewijde afdeling Moordzaken was voorbehouden aan de paar bevoorrechten die de code kenden.
Maar bevoorrecht betekende niet altijd slim. Thorne toetste 1-2-3-4 in en duwde opnieuw. Deze keer vloekte hij zo hard dat twee vrouwen die verderop in de gang stonden te kletsen, omkeken.
Hij klopte op de deur.
Door het raampje in de deur zag hij dat de man die op slechts een meter afstand achter zijn bureau zat, opkeek, een paar seconden wezenloos naar hem staarde en zich toen weer omdraaide naar zijn computer. Een vrouw die aan het bureau ernaast zat te telefoneren gunde hem niet meer dan een blik.
Hij klopte opnieuw, een stuk harder deze keer, en bracht zijn gezicht naar het raampje, zodat iedereen die de moeite nam om op te kijken zijn gelaatsuitdrukking goed kon zien. Uiteindelijk hees de man achter de computer moeizaam zijn dikke kont uit zijn stoel. Hij beende naar de deur alsof hij woedend was dat er geen butler was die dat voor hem deed.
‘Ik wil de hoofdinspecteur spreken,’ zei Thorne. Hij hield zijn pasje omhoog, vlak voor zijn gezicht.
De politieman bestudeerde het pasje veel langer dan nodig was en zei: ‘Waar gaat het om?’
Viel er misschien een zelfgenoegzaam glimlachje te bespeuren?
‘Hoe heet je?’ vroeg Thorne.
De politieman noemde zijn naam, en hoewel Thorne die al bijna weer vergeten was op het moment dat hij hem hoorde, had hij daarmee de informatie die hij nodig had. Hij wist nu welke rang de man had. Thorne wachtte even en deed toen langzaam een stap naar voren, tot zijn gezicht niet meer dan vijftien centimeter van dat van de brigadier verwijderd was. Hij glimlachte en fluisterde: ‘Waar gaat het om... menéér.’
‘Pardon?’
‘Je hebt het goed gehoord,’ zei Thorne. ‘Moet je horen, ik ben niet onder de indruk van je poenerige pak, want ook al draag ik dat zelf niet meer, ik heb wel een mooi wit overhemd met twee sterren op m’n schouders. En voor zover ik weet, staat een inspecteur nog steeds een treetje hoger op de ladder dan een brigadier. Je gaat me toch niet vertellen dat dat sinds mijn tijd ook is veranderd.’
‘Nee,’ zei de brigadier beduusd.
Thorne wachtte af.
‘Nee, meneer.’
De man was duidelijk niet geïntimideerd, het woordje kwam er volkomen toonloos uit, en er klonk niet meer respect in door dan hij voor een pooier of een pedofiel zou hebben gehad. Thorne herkende die toon. Die had hij zelf vaak genoeg gebezigd als hij een uitbrander kreeg van een gewichtige commissaris of wanneer hij uit alle macht probeerde een al te voorzichtige hoofdinspecteur te overtuigen. Maar van zo’n eikel als deze pikte hij het niet. Niet nu, niet omdat die eikel toevallig de rechercheur was en Thorne degene die een uniform in zijn kluisje had hangen.
De diender.
‘Nou, ik ben blij dat dat nu duidelijk is, brigadier,’ zei Thorne. ‘Dat klaart de lucht een beetje. Ga nu als de sodemieter je baas halen.’
Het was nog geen acht uur ’s morgens, maar het was al behoorlijk druk. Vijftien, twintig politiemensen die snel van het ene bureau naar het andere liepen, met collega’s overlegden, achter een monitor zaten of telefoneerden. Thorne keek en luisterde; de geluiden en de concentratie die eruit sprak waren pijnlijk vertrouwd voor hem. Hij draaide zich om en bekeek het whiteboard dat een hele muur besloeg: de foto’s van verdachten, getuigen en slachtoffers. De belangrijke namen en data in viltstift neergekrabbeld, afgesloten zaken in rood, open zaken in groen. Thorne had heel wat jaren doorgebracht in ruimten als deze, zich aan dezelfde soort energie gelaafd, erop geleefd. Terwijl hij daar stond en hij al die energie om zich heen hoorde zoemen en knetteren, kreeg hij plotseling een droge mond en raakte hij gedesoriënteerd. Hij was een tikje duizelig.
Hij voelde zich een geheelonthouder met een glas bier in zijn hand.
Na een paar minuten verscheen er aan de andere kant van de ruimte een man die hem wenkte. Hij begroette Thorne bij naam en stelde zich voor als hoofdinspecteur Neil Hackett. Thorne liep achter hem aan een opgeruimd kantoor in, ging zitten in de stoel die hem werd aangeboden en wierp een blik door het raam op Lewisham High Street. Het uitzicht op de hoofdinspecteur aan de andere kant van het bureau was niet veel fraaier. Hackett was minstens één meter negentig, maar zijn lengte kon niet verhullen dat hij te zwaar was, en toen hij zijn jasje losknoopte, dreigden de knopen door zijn dikke pens van zijn dure overhemd af te springen.
‘Laat me raden, Tom.’ Hackett zuchtte terwijl hij ging zitten, en de stoel maakte een soortgelijk geluid. ‘Dit heeft te maken met je dubbele zelfmoord van donderdagavond.’
Thorne had een paar seconden nodig. ‘Klopt,’ zei hij. Het was duidelijk dat de tamtam nog luider had geklonken, of misschien nog uitbundiger was bespeeld dan hij had vermoed. Nu wist hij zeker dat hij er goed aan had gedaan Phil Hendricks te vragen het sectierapport van het echtpaar Cooper in te zien.
Hackett glimlachte, alsof Thornes gedachten een zeer voorspelbaar open boek waren en hij zo vriendelijk was hem uit te leggen hoe het zat. ‘Paul Binns is een maat van me.’
‘Dat is mooi voor u.’
‘Hij is een goeie rechercheur.’
‘Ik heb nooit beweerd dat hij dat niet was.’
‘Goed zo. Trouwens, Paul is niet een van mijn mensen, dus het heeft geen zin om huilerig bij mij je beklag te komen doen.’
‘Niemand komt hier huilerig zijn beklag doen.’
‘Des te beter,’ zei Hackett.
‘Ik denk alleen dat het goed is als iemand er nog eens naar kijkt,’ zei Thorne. ‘Dat is alles.’
‘Iemand zoals ik?’
‘Dat kan toch geen kwaad?’
Hackett leunde achterover en streek zijn zandkleurige haar plat, dat vanaf de V-vormige haarinplant achterovergekamd was. Ondanks zijn bolle gezicht was zijn hoofd klein in verhouding tot zijn lijf. ‘Misschien heb ik iets over het hoofd gezien, maar je hebt hier toch al voor getekend?’
‘Ik had weinig keus,’ zei Thorne.
‘Maar het zit je niet lekker.’
Thorne zweeg even, omdat hij zijn woorden zorgvuldig wilde kiezen. ‘Ik had niet de indruk dat het serieus werd genomen.’ Dat ík serieus werd genomen.
‘Dat ging dan over dat flesje insuline zonder etiket,’ zei Hackett. ‘En over het feit dat die vrouw haar gebit uit had gedaan.’
‘Inderdaad, meneer,’ zei Thorne. Dat, en nog iets anders. Een detail in het tafereel dat niet klopte maar halsstarrig weigerde los te komen uit het slib in Thornes brein en boven te komen drijven. Tja, ik weet dat het wat... mager is.’
‘Mager? Het is verdomme anorectisch.’ Hackett schudde zijn hoofd. ‘Je weet toch dat die oude man huisarts in ruste was? Ik bedoel, daarmee is het insulinemysterie opgelost.’
‘Nee,’ zei Thorne. ‘Dat wist ik niet.’
Hackett boog zich voorover. ‘Hoor eens, als ik daar had gestaan, had ik precies hetzelfde gedaan als inspecteur Binns, en ik zou me lang niet zo schappelijk hebben opgesteld. Het is nou niet bepaald zo dat we op dit moment niet genoeg échte moorden op ons bord hebben.’
‘Ik had er geen goed gevoel over,’ zei Thorne.
Hackett lachte. ‘Jezus, heb je het nou over je “intuïtie”?’
‘Nee, meneer –’
‘Ik heb van alles over je gehoord, jongen, maar ik heb nog niemand horen zeggen dat je zo’n idioot was die op zijn gevoel afging.’
‘Ben ik ook niet,’ zei Thorne. Kort en bondig. De waarheid.
Hoe zit het dan?’ Hackett lachte niet meer. Zijn gezicht verstrakte en plotseling leek hij in de stemming om ruzie te maken. ‘Wat wil dat dan precies zeggen, inspecteur, “een goed gevoel”? Een goed gevoel zoals die stunt die je een paar maanden geleden hebt uitgehaald? Had je daar een goed gevoel bij, toen je een burger dwong een gewapende gijzelingssituatie in te gaan?’
Thorne voelde het bloed snel naar zijn hoofd stijgen. De zaak met Helen. Toen alles in elkaar was gestort.
‘Ja, ik weet er alles van,’ zei Hackett. ‘Ik weet dat je de zaak vreselijk uit de klauwen hebt laten lopen en dat je het bij een paar andere gelegenheden ook niet zo nauw hebt genomen met de regels, en dat je daarom uit het team Moordzaken bent gelazerd. Daarom zit je nu beneden aan de andere kant van die brug en daar heb je godsgruwelijk de pest over in.’ Hij boog zich naar hem toe. ‘Zeg het maar als ik het mis heb.’
‘Ik heb híér godsgruwelijk de pest over in,’ zei Thorne.
Hackett glimlachte. ‘Ik weet dat je er de pest over in hebt, dat zou ik ook hebben. Dus ik denk dat je twee opties hebt.’
‘En ik denk dat u me gaat vertellen welke dat zijn.’
De hoofdinspecteur priemde met zijn dikke roze vinger in Thornes richting. ‘Jíj bent degene die mijn tijd in beslag neemt, weet je nog? Dus hou je bijdehante mond en luister. Je kunt je biezen pakken. Makkelijk zat... smeer ’m en begin een pub, zoek een hobby, verzin maar wat. Of je kunt op je tanden bijten en je werk doen. De keus is aan jou. En als je besluit te blijven, kun je allereerst bedenken dat als iemand zich van kant maakt, dat niet echt moord is, oké? Hou op met rechercheurtje spelen.’
Thorne stond op en zei: ‘Bedankt voor uw tijd.’
Toen hij door de meldkamer naar buiten liep, beantwoordde hij de starende blik van de man die de deur voor hem had opengedaan, maar Thorne keek als eerste weg.
Halverwege de voetgangersbrug bleef hij staan. Hij legde zijn handen tegen het glas, en daarna zijn hoofd.
Twee opties.