Читать книгу Stervensuur - Mark Billingham - Страница 14
Оглавление7
Thorne deed zijn ogen open, en secondelang wist hij niet waar hij was. Wat voor politieman hij was. Even later zou hij zich behoorlijk schuldig voelen over zijn gevoel van teleurstelling omdat hij niet in zijn eigen bed lag. Maar aan die paar kostbare ogenblikken voor de koude douche van de herinnering – wat hem was overkomen, wat hij was kwijtgeraakt – zou hij zich vastklampen tot het allemaal voorbij was.
Het was zaterdagmiddag, bijna vijf uur, en achter het slaapkamerraam begon het al te schemeren. Hij kwam overeind en knipte het bedlampje aan. Hij hoorde geen geluid in het appartement, dus pakte hij zijn telefoon en belde Helen.
‘Ik ben even koffie gaan drinken met een paar andere moeders,’ zei ze.
‘O, goed.’
‘Heb je nog kunnen slapen?’
‘Ja... ik ben net wakker.’ Hij wist niet of Helen weg was gebleven om hem wat rust te gunnen of om zijn rothumeur te ontvluchten. Hoe dan ook, hij besefte dat hij zich waarschijnlijk zou moeten verontschuldigen.
‘Ik blijf niet lang weg,’ zei ze. ‘Alfie is moe.’ Thorne hoorde het jochie op de achtergrond dreinen. ‘Nou, ik moet ophangen...’
Toen hij zijn mobiel op het bed gooide, zag Thorne de laptop op de andere helft staan. Hij stond op, trok een ochtendjas aan en nam de computer mee naar de keuken, want hij herinnerde zich opeens dat hij wakker was geworden van het geluid van een binnenkomende e-mail.
Hij zette thee voor zichzelf en ging aan het werk.
Hij had Elly Kennedy gevraagd te zoeken naar zaken in de agglomeratie Londen van de afgelopen drie maanden. Een redelijke periode, dacht hij. Hij had gezegd dat ze zich moest concentreren op zelfmoordslachtoffers van zeventig jaar en ouder, en in de eerste plaats echtparen. Hoewel ze er geen had gevonden die beantwoordden aan de blauwdruk van de zaak-Cooper, had ze wel genoeg bronnen weten te vinden met informatie over een tiental gevallen waarvan ze dacht dat Thorne erin geïnteresseerd zou kunnen zijn. Hij was op zoek naar relevante gegevens in politie- en sectierapporten, mogelijke afschriften van gerechtelijke onderzoeken en, heel belangrijk, uitspraken van familieleden. Ze had de bestanden redelijk snel opgestuurd en het werd al gauw duidelijk dat ze niet genoeg tijd had gehad alle zaken die buiten het bestek vielen te schiften.
Het kostte hem bijna vijf minuten om de bijlagen te downloaden.
Thorne nam al het materiaal dat Elly hem had gestuurd nauwgezet door, maar liet gevallen waar duidelijk sprake was van ernstige ziekte of depressie buiten beschouwing. Ook liet hij de zaken links liggen waarin het slachtoffer onlangs een dierbare had verloren of een teruggetrokken bestaan had geleid. Hij wist dat er altijd wel gevallen waren waarin familie, vrienden en hulpverleners gewoon niet genoeg aandacht hadden geschonken aan zelfmoordindicatoren, maar hij geloofde nog steeds dat de volslagen onverwachte en onverklaarbare zelfdodingen alsnog zouden opvallen.
Na meer dan een uur hield hij er twee over.
Een man van eenenzeventig uit Hounslow had twee weken geleden in bad zijn polsen doorgesneden. Een week daarvoor was een vrouw van zeventig uit Hendon midden in de nacht haar huis uit gegaan en het Brentmeer in gelopen.
In beide gevallen leken de overledenen vóór hun dood gelukkig en gezond te zijn geweest, en het commentaar van hun familieleden leek veel op wat Thorne van Andrew Cooper en zijn zus had gehoord.
Zoiets zou hij nooit hebben gedaan.
Ze had nota bene net een vakantie geboekt.
We begrijpen er niets van...
Thorne nam alle documentatie nog een keer door, en niets wees erop dat de treurende zoons en dochters een verkeerd beeld hadden gehad.
Tegen de tijd dat Thorne zijn onlangs aangeschafte leesbril in de brillenkoker had opgeborgen was het al over zessen. Hij zette de tv aan voor de voetbaluitslagen en zag tot zijn tevredenheid dat de Spurs in eigen huis Sunderland hadden afgedroogd. En wat nog beter was, Arsenal had met moeite gelijkgespeeld. Het was al meer dan een uur geleden dat hij Helen had gesproken, en omdat ze nog niet terug waren, ging hij er maar van uit dat Alfie weer was opgekikkerd. Thorne had schreeuwende honger en vroeg zich af of ze zin zou hebben in een afhaalmaaltijd wanneer ze thuiskwam. Hij zat haar net te sms’en toen zijn telefoon ging.
‘Heb je alles binnengekregen?’ vroeg Elly Kennedy.
Thorne zei dat hij net alles had doorgenomen en bedankte haar nogmaals.
‘Zeg, luister eens, met in het achterhoofd datgene waar je naar op zoek bent, dacht ik dat je misschien geïnteresseerd zou zijn in een raar geval dat eerder op de dag is binnengekomen. Ik heb het net pas gezien, dus –’
‘Wat?’
‘Wacht even.’
Thorne hoorde het klikken van het toetsenbord toen ze het juiste scherm opriep.
‘Man van drieënzeventig. Vermoedelijke zelfmoord door een overdosis en een zelfmoordzak... netjes en doeltreffend... en er is een team van Moordzaken ter plekke. Dan zit er vast een luchtje aan, hè?’
Thorne krabde aan zijn nek; een vreemde, maar vertrouwde tinteling. ‘Waar?’
‘Stanmore,’ zei Elly. ‘Mensen van je ouwe team, denk ik.’
Thorne schreef het adres op en haastte zich naar de slaapkamer om zich aan te kleden. Terwijl hij zich in dezelfde kleren wurmde waarin hij die ochtend was thuisgekomen, formuleerde hij de perfecte openingszin voor hoofdinspecteur Neil Hackett wanneer hij hem zou bellen.
‘Het ziet ernaar uit dat ik nog even wacht met het openen van die pub,’ of ‘Zin om rechercheurtje met me te komen spelen?’
Misschien ook niet, maar hij zou wel iets bedenken.
Hackett was hem voor. Thorne keek hoe de man zich uit een BMW wurmde die heel wat nieuwer was dan die van hemzelf. De hoofdinspecteur had op bureau Lewisham gezeten toen Thorne hem belde, zodat hij niet veel eerder dan Thorne in Stanmore kon zijn aangekomen. Toch leek het Thorne verstandig om zich te verontschuldigen.
‘File,’ zei hij.
Hackett bromde wat en stak zijn handen in de zakken van zijn lange zwarte overjas; de voorgeschreven outfit voor de modebewuste Londense hoofdinspecteur, maar zo’n grote maat had Thorne nog nooit gezien. ‘Ik weet nog steeds niet wat ik hier doe,’ zei hij. Hij gaf Thorne niet de kans te antwoorden, maar knikte in plaats daarvan langs de twee politieauto’s heen naar de geüniformeerde politiemensen die voor het huis stonden. ‘Wat daar ook aan de hand mag zijn, voor ons is het in elk geval aan de verkeerde kant van de rivier.’ Daar was de eerste zweem van een kille glimlach. ‘Je ouwe stek.’
‘Ik ben er niet van overtuigd dat wat het echtpaar Cooper is overkomen een eenmalig verhaal is,’ zei Thorne.
‘O nee?’
‘Ik denk dat er nog minstens twee andere gevallen zijn.’
‘Nog twee zelfmoorden die niet echt zelfmoord zijn?’
‘Twee zaken waar op z’n minst nog een keer goed naar gekeken moet worden.’
‘En dat allemaal op basis van...?’ vroeg Hackett. ‘Niet iets wat zelfs een imbeciel als bewijs zou aanmerken, zoveel weet ik nog wel.’ Hij knipte met zijn vingers. ‘O ja, natuurlijk... sorry, was ik even vergeten... we moeten vooral geld en mankracht besteden en ieders tijd verspillen omdat jij er “geen goed gevoel” bij hebt.’ Hij draaide zijn gezicht uit de wind. ‘Daar wens ik je dan veel geluk mee.’
Thorne keek naar het huis. De agenten die voor de deur op wacht stonden verveelden zich te pletter. Hij wees. ‘Hier heb ík toch niks mee te maken?’
‘En voor zover ik weet heb ik er ook geen reet mee te maken.’
‘Hoor eens, iemand daarbinnen vond het de moeite waard om de recherche in te schakelen, waar of niet? Dus dan zit er echt wel een luchtje aan.’ Thorne had de grootste moeite om overtuigend te klinken en tegelijkertijd kalm te blijven. ‘Als het géén zelfmoord is, hebt u er van alles mee te maken, want dan is er grote kans dat er een verband is met onze zaak van een paar avonden terug.’
‘Jouw zaak,’ zei Hackett. ‘Zaak van de uniformdienst.’
‘Niet als ik gelijk heb.’
Hackett knikte, weer die zweem van een glimlach. ‘En als dat het geval blijkt te zijn, inspecteur, dan zal ik u natuurlijk zeer erkentelijk zijn dat u me hebt gebeld.’
Thorne staarde hem aan en wachtte tot de glimlach overging in een zelfgenoegzame grijns, of op een ander teken dat Hackett hem in de zeik nam. Hij zag er geen.
De hoofdinspecteur knikte naar het huis en zei: ‘Vooruit dan maar.’ Hij liep dwars door het tuintje naar de openstaande voordeur zonder de agenten een blik waardig te keuren en bleef op de drempel staan. Hij liet Thorne voorgaan.
Thorne mompelde een bedankje.
Binnen stonden nog meer geüniformeerde agenten. Thorne liet zijn pasje zien en werd naar boven gedirigeerd. Op de trap rook hij een geur die hij herkende, iets zoets wat leek op de geur die hij in het huis van de Coopers had geroken. Hij was niet de enige geweest. Na terugkeer op het politiebureau had iemand die avond gezegd: ‘Katten, denk ik. Ouwe mensen hebben toch altijd een hele zwik katten?’ Iemand anders had moeten lachen en gereageerd met: ‘Godallemachtig, zeg het maar niet tegen Poes-poes. Straks stapt-ie nog met z’n knuppel het eerste het beste bejaardenhuis binnen.’
Het waren geen katten. Thorne had heel lang een kat gehad en hij wist maar al te goed hoe kattenpis rook. Dit rook niet onaangenaam, naar oude meubels en zeep. Lavendel misschien.
Had zijn moeder dat niet gebruikt? Of rook hij Parma Violets-snoepjes...?
Thorne zag het lijk door de openstaande slaapkamerdeur, en toen hij naar binnen ging, stonden er twee rechercheurs bij het raam thee te drinken en te lachen. Een van hen draaide zich om, zag Thorne en zei: ‘Verrek!’ Thorne was zich ervan bewust dat Hackett de kamer was binnengekomen en achter hem tegen de muur leunde.
‘Hallo Dave,’ zei Thorne.
Thorne had bijna tien jaar nauw samengewerkt met brigadier Dave Holland. Hij had gezien hoe hij iedere dag een beetje meer van zijn glans was kwijtgeraakt en had hem van een nieuweling met dun piekhaar en grote ogen zien uitgroeien tot een politieman wiens houding tegenover de realiteit van het politiewerk even praktisch was als zijn kapsel.
Holland was natuurlijk verbaasd Thorne daar te zien en zei dat ook.
‘Het ligt ingewikkeld,’ zei Thorne. Hij stelde zich de glimlach voor die nu op het gezicht van de man achter hem verscheen. ‘Dit houdt mogelijk verband met een zaak in mijn district, dat is alles.’
Holland scheen niet de behoefte te voelen door te vragen en stelde Thorne voor aan de rechercheur met wie hij samenwerkte. De vrouw knikte ter begroeting.
‘Wat is het verhaal?’ vroeg Thorne. Hij deed een paar passen in de richting van het bed.
Holland kwam bij hem staan en knikte naar het lijk.
‘Heeft zich van kant gemaakt, chef...’ Hij zweeg, enigszins in verlegenheid gebracht door zijn verspreking, en Thorne zag dat hij een blik in Hacketts richting wierp. ‘Maar zoals je net zei... het ligt ingewikkeld.’
De oude man zat rechtop, met een lichtblauw kussen achter zijn rug. Zijn gezicht was niet helemaal goed te zien door de plastic zak over zijn hoofd: de ‘zelfmoordzak’ waarover Elly Kennedy het had gehad. Die was gedeeltelijk beslagen en plakte tegen één kant van zijn gezicht. Aan de binnenkant zaten spetters braaksel; de rest had zich onderin verzameld en lekte in dunne stroompjes uit de zak, die om de hals van de man was gebonden met iets wat leek op de ceintuur van een kamerjas.
Op het nachtkastje stond een geopend potje met pillen.
‘Wie heeft het gemeld?’ vroeg Thorne.
‘Zijn vrouw,’ zei Holland. Hij knikte naar achter, naar de deur. ‘Ze zit in de logeerkamer met rechercheur Kitson.’
‘Is Yvonne ook hier?’ Nog een naaste collega, tot een paar maanden geleden.
Holland knikte. ‘Zijn vrouw is het probleem.’
Net op dat moment hoorde Thorne een deur open- en dichtgaan en even later verscheen Yvonne Kitson in de deuropening. Ze bleef staan en nam het tafereel in zich op. ‘Tom? Ben je...’
Hackett zei zonder haar aan te kijken: ‘Het ligt ingewikkeld.’
‘Wat is het probleem met zijn vrouw?’ vroeg Thorne.
Duidelijk ietwat van de wijs gebracht door Thornes aanwezigheid kwam Kitson de kamer binnen en pakte de mok thee of koffie die ze op een kast had neergezet. ‘Nou, ze zegt niet dat ze hem erbij heeft geholpen, maar ze geeft toe dat ze erbij was toen het gebeurde. Dus niet echt hulp bij zelfdoding als zodanig, maar je weet het nooit, het OMzou het weleens anders kunnen zien. De officier zit boven op dit soort zaken, dus ik denk dat we haar maar gewoon moeten arresteren en zien wat ervan komt.’
‘Tijdverspilling,’ zei Holland.
Nu begreep Thorne waarom de recherche was ingeschakeld. Hij had het gevoel alsof hij net keihard over een steile boogbrug was gesjeesd.
‘Ik weet het,’ zei Kitson. ‘Maar we zijn hier omdat het moet.’ Ze vouwde beide handen om haar mok en staarde naar de oude man. ‘Maagkanker, blijkbaar. Ze zei dat ze het er al een hele tijd over hadden gehad. Dat hij haar heeft gesmeekt het te doen.’
‘The things we do for love,’ zei Hackett. ‘Geweldig nummer.’
Toen Thorne zich omdraaide en hij de uitdrukking op het gezicht van de andere man zag, drong het tot hem door dat Hackett precies had geweten wat hij kon verwachten; dat hij het huis al binnen was geweest voordat Thorne aankwam. Dat verklaarde waarom Holland en de anderen hem niet gegroet hadden, waarom Hackett zich afzijdig had gehouden en had toegekeken hoe Thorne werd neergezet als een kluns, en zo voelde hij zich ook.
Thorne kon zien hoeveel genoegen Hackett erin schepte.
‘Dan gaan we maar,’ zei Hackett. Hij keek Thorne aan en draaide zich om naar de deur. ‘Misschien wil je met me meelopen naar mijn auto...’
Thorne bleef een paar passen achter Hackett, die meer tijd nam om de trap af te lopen dan zelfs een vent van zijn omvang nodig had en even bleef staan om een paar grapjes uit te wisselen met de agenten voor de deur. Geen van beiden zei iets tot ze bijna bij Hacketts auto waren. Hij drukte op de afstandsbediening om de portieren te ontgrendelen en zei toen: ‘Tevreden?’
‘Hoor eens, ík heb Moordzaken niet gebeld,’ zei Thorne. ‘Ik ging alleen maar af op wat ik had gehoord, en het leek te kloppen. Het spijt me natuurlijk dat het anders blijkt te liggen.’
Hackett wuifde de verontschuldiging weg. ‘Je hoeft geen spijt te hebben, inspecteur. Ik kan me werkelijk niet herinneren wanneer ik voor het laatst zoveel lol heb gehad.’
Thorne knikte en zag wat een slecht gebit de man had toen hij glimlachte, en hij vroeg zich af waarmee hij hem het snelst op de knieën zou krijgen, een vuistslag of een trap in zijn kruis.
‘Maar er komt meer bij dit werk kijken dan alleen maar lol hebben.’ Hacketts glimlach verdween. ‘Dus zorg ervoor dat dit de laatste keer is dat ik ook maar over verdachte zelfmoorden hoor flúísteren, afgesproken? Hou jij je nou maar bezig met inbraken en het oppakken van dronkenlappen, en de volgende keer dat je over die loopbrug komt, kun je maar beter verdwaald zijn. Duidelijk?’
Thorne slikte en antwoordde bevestigend.
‘Geloof me, je moet het niet met mij aan de stok krijgen.’ Hackett opende het portier en liet zich in de auto zakken. ‘Ik mag dan wel een dikzak zijn, maar een lolbroek ben ik verdomme niet.’