Читать книгу Stervensuur - Mark Billingham - Страница 22

Оглавление

14

‘Alles goed?’

Helen keek op en zag rechercheur Gill Bellinger met papieren in de hand tegen haar bureau geleund staan; ze kwam gewoon even langs. Helen knikte en glimlachte, maar Bellinger leek geen haast te hebben. Ze was uit op meer dan een glimlach en een knikje.

‘Ja, goed hoor,’ zei Helen.

Het gebeurde misschien niet dagelijks, maar Helen kreeg het zeker eens in de paar dagen te horen. Ze hoorde het bij de koffieautomaat, in de kantine, tijdens geforceerde en onnodige ‘bijpraatsessies’ met de hoofdinspecteur. Ze hoorde het van goede vrienden en verre collega’s, van ondersteunend personeel dat ze nauwelijks kende. Dezelfde vraag, of een variatie erop.

‘Alles kits, Helen?’

‘Hoe gaat-ie?’

‘Hoe was je dag?’

Het deed er niet toe waar, wanneer of door wie het werd gevraagd, ze wist heel goed wat ze bedoelden.

Gaat het wel goed met je?

En ze wist wat ze eigenlijk wilden vragen.

Weet je zeker dat je niet wat te snel weer aan het werk bent gegaan? Had je niet wat langer met die therapie door moeten gaan?

Ze deed haar best om de vragen even luchtig te beantwoorden als ze werden gesteld, maar dat viel niet mee, omdat ze de bezorgdheid zat begon te worden. Tegenwoordig kon ze zelfs van de flauwste grappen of de vriendelijkste vragen uit haar slof schieten. Dat was stom, omdat het alleen maar bevestigde wat sommigen van hen al meenden te weten. Ze was in het gunstigste geval gespannen, en in het ongunstigste labiel, en dat was allesbehalve ideaal als je met misbruikte kinderen moest werken.

Dus hield ze zichzelf voor dat ze dingen zag die er niet waren en probeerde ze haar boosheid onder controle te houden.

‘Prima,’ zei ze opnieuw.

Bellinger legde haar papieren op Helens bureau. Ze boog zich wat dichter naar haar toe en ging zachter praten. ‘En hoe is het nu met Tom?’

Gill Bellinger was een van de teamleden die Helen het meest vertrouwde, iemand die altijd klaarstond om wat te gaan drinken als dat nodig was, en een goede vriendin die had gedaan wat ze kon om Helens familie op de hoogte te houden tijdens de gijzelingszaak drie maanden geleden. Ze was ook de enige aan wie Helen had verteld dat ze iets met Thorne had; ze had haar mond voorbijgepraat tijdens een van die broodnodige borreluurtjes. Thorne en zij hadden besloten dat het voorlopig niet verstandig zou zijn om hun relatie wereldkundig te maken; ze begrepen maar al te goed dat de omstandigheden waaronder ze elkaar hadden leren kennen – dat eerste tedere moment, een erewacht van gewapende politiemensen en Thorne die onder het bloed van iemand anders zat – heel wat tongen zouden losmaken.

‘Prima,’ zei Helen.

‘Dus hij kan het allemaal goed aan?’

Helen keek haar vriendin aan. Ze dacht: Wat nou? Bedoel je dat hij het beter aankan dan ik? Dat hij het aankan met míj? Toen zag ze Bellingers gelaatsuitdrukking en begreep ze dat ze doelde op Thornes overplaatsing naar de uniformdienst. Ze dwong zichzelf rustig te blijven.

‘Ja, ik denk het wel.’

‘Beter dan wij het zouden doen, wedden?’ zei Bellinger lachend. ‘Mijn god, stel je voor!’ Ze streek haar fraai gesneden grijze jasje glad en deed alsof ze huiverde. ‘Weer terug in die vreselijke zwarte rokken en ouwewijvenpanty’s. Of erger nog, die broeken!’

Helen knikte naar haar beeldscherm. ‘Sorry Gill, ik zit tot over m’n oren in het werk.’

‘Geeft niks.’ Bellinger raapte haar papierwerk bij elkaar en deed een stap naar achteren. ‘We praten later wel bij...’

Helen stak glimlachend een hand op en vroeg zich af hoe ze haar vriendin de rest van de dag het beste zou kunnen ontlopen.

‘Tussen de middag misschien,’ zei Bellinger.

Helen richtte zich weer op het document op haar scherm. Een verklaring van de buurvrouw van een kind van twee dat alleen thuis was aangetroffen met meerdere botbreuken. Een vrouw die beweerde dat ze zich al maanden ‘zorgen maakte over dat arme kind’, maar kennelijk ook weer niet zoveel zorgen dat ze de telefoon had gepakt om iemand in te seinen.

Thorne deed het lang niet slecht, besloot Helen. In elk geval heel wat beter dan zij het in zijn plaats zou hebben gedaan, dat had Gill Bellinger in elk geval goed gezien. Maar de ene dag had hij het natuurlijk wat zwaarder dan de andere. Hij was vaak... zwijgzaam. Er waren momenten waarop ze elkaar maar het best konden ontwijken, en dan kon ze niet wachten tot hij opsodemieterde naar Kentish Town om in z’n eentje chagrijnig te zitten wezen. Tom Thorne was nu eenmaal nooit het eeuwige zonnestraaltje geweest, en ze had genoeg over hem gehoord om te weten dat hij al ver voordat hij uit het team Moordzaken was gezet een humeurig stuk vreten was geweest. En dat zat haar niet al te veel dwars, want ze wist dat voor haar hetzelfde gold. Een politieman of -vrouw die niet wist wat een pesthumeur was, deed zijn werk niet goed. Het was alleen de vraag hoe je ermee omging, daar draaide het om. Bij wie of wat je steun zocht.

Die muziek van hem, dát was wel een probleem, de dooie honden en de verloren liefdes, maar uiteindelijk vormde dat maar een kleine bron van ergernis.

Helen probeerde zich te concentreren. De buurvrouw van het mishandelde kind die wilde weten waarom het zo lang had geduurd voor de politie iets had ondernomen. ‘We konden die arme stakker allemaal horen huilen,’ had ze gezegd.

De afgelopen dagen was de sfeer tussen hen zonder meer gespannen geweest, sinds die vrijdagavonddienst. Thorne had zich iets in zijn kop gehaald over die zelfmoorden en had er de pest over in dat hij zo stevig op z’n nummer was gezet, en het was duidelijk dat hij wel wat meer steun van haar had verwacht. Ze hadden elkaar niet meer gesproken sinds gistermiddag, toen hij was vertrokken naar zijn afspraak met Phil Hendricks. Ze keek op haar horloge. Waarschijnlijk lag hij zijn roes nog uit te slapen; het was de laatste vrije dag voordat hij weer aan het werk moest.

Wat meer steun...

Helen keek op en zag dat Gill Bellinger haar vanaf de andere kant van het kantoor gadesloeg. Ze richtte zich weer op haar scherm en bedacht dat als Thorne zich destijds niet ook iets in zijn kop had gehaald, ze hier misschien niet zou hebben gezeten.

En dat hij dan nog steeds het werk zou hebben gedaan dat hem lief was.

Ze zou hem tussen de middag bellen, besloot ze. Eens horen wat hij van plan was. Ze kon haar zus vragen of ze Alfie een paar uurtjes kon hebben en Thorne voorstellen om even langs te komen in Kentish Town, dan konden ze gaan eten in dat Indiase restaurant waar hij altijd over zemelde.

Een jonge rechercheur hield halt bij haar bureau op de terugweg van het herentoilet. Ze keek naar hem op en glimlachte.

‘Alles goed, Helen?’ vroeg hij.

Stervensuur

Подняться наверх