Читать книгу Stervensuur - Mark Billingham - Страница 13

Оглавление

6

‘Hij zeek me totaal af,’ zei Thorne. Hij sloeg met vlakke hand tegen de ijskast en draaide zich om naar Helen, die Alfie aan de keukentafel zijn middageten gaf. Toen ze naar hem opkeek, herkende hij de uitdrukking op haar gezicht. ‘Oké, erger nog.’

‘Wat had je dan verwacht?’

‘God zal het weten.’

‘Nee, serieus.’

‘Ik weet het,’ zei Thorne. ‘Het was stom van me.’ Hij sleepte zich naar de tafel en liet zich op de stoel tegenover haar vallen. Aan tafel spuugde Alfie meer uit dan hij at en smeerde hij tevreden een oranje brij uit over het plastic blad van zijn kinderstoel. ‘Echt... stom.’

‘Ja, nou ja, achteraf is het makkelijk praten, hè?’ Helen boog zich opzij om de oranje brij – wortel? Zoete aardappel? – weer in Alfies mond te lepelen. ‘Dus het is niet nodig jezelf voor je kop te slaan.’

‘Ja, ik weet het,’ zei Thorne en hij dacht: sinds wanneer moet dat ‘nodig’ zijn? Natuurlijk, achteraf gezien had hij de zaak wat beter moeten overdenken voordat hij op hoge poten die brug over liep om iemand als Hackett de les te lezen. Niet dat het veel zou hebben uitgemaakt als hij er eerst over had nagedacht. Want vanaf het moment dat Christine Treasure tegen hem had gezegd dat hij het los moest laten, had Thorne geweten dat hij dat niet kon.

‘Kom, we gaan jou eens even opknappen.’

Thorne had naar het tafelblad zitten staren en keek op, maar toen zag hij dat Helen het tegen haar zoontje had. Hij reikte haar een halve meter keukenpapier aan van de rol op tafel en keek toe hoe ze Alfies gezicht schoonmaakte en de rommel van zijn kinderstoel veegde. Thorne maakte aanstalten om op te staan.

‘Blijf maar zitten,’ zei ze. ‘Ik doe het wel.’

Thorne knikte dankbaar en ging weer zitten. Hij was pas tegen negenen naar bed gegaan en had amper vier uur geslapen toen hij wakker werd en niet meer in slaap kon komen. Als een zombie was hij de keuken in gesloft, in pyjamabroek en een Hank Williams-T-shirt.

‘Maar één ding kun je je misschien wel afvragen,’ zei Helen. Ze zette de borden in de gootsteen en gooide het vieze slabbetje op het aanrecht.

‘Wat?’

‘Nou... om daar nou naartoe te gaan en onrust te stoken –’

‘Ik heb geen onrust gestookt.’

‘Dan niet.’ Ze glimlachte. ‘Hoe je het ook wilt noemen.’ Ze liep terug naar de tafel en tilde Alfie uit de kinderstoel. ‘Was het echt omdat je vond dat er laatst iets dubieus was aan die zelfmoord? Of was je gewoon kwaad omdat je niet serieus genomen werd?’

Thorne schudde zijn hoofd.

‘Tom?’

Hij had Helen zo ongeveer verteld wat Hackett tegen hem had gezegd. Zijn preek over keuzes maken, het leedvermaak dat had doorgeklonken in zijn sarcastische commentaar op wat er drie maanden geleden in de tijdschriftenwinkel was gebeurd. Hacketts laatste wijze woorden had hij niet eens vermeld.

Het zinnetje dat meer pijn had gedaan dan alle andere.

Hou maar op met rechercheurtje spelen.

‘Moet je horen, dat zou volkomen begrijpelijk zijn.’

‘Begrijpelijk of niet,’ zei Thorne, ‘dat speelt helemaal niet.’

‘Weet je dat zeker?’

‘Ja.’ Hij keek haar aan. ‘Dat weet ik zeker.’

‘Sap,’ zei Alfie. ‘Sap.’

Thorne keek toe hoe Helen Alfie neerzette en naar de ijskast liep. ‘Denk jij dan diep in je hart van wel?’ vroeg hij.

‘Ik zeg alleen dat je jezelf die vraag moet stellen, dat is alles.’ Ze pakte iets uit de ijskast, met haar rug naar hem toe. ‘Hoor eens, ik zeg niet dat ik je dat verwijt.’

Thorne schoof zijn stoel abrupt naar achteren. ‘Nou, dat is fijn.’ Hij stond op. ‘En ja, ik vind nog steeds dat er iets helemaal niet pluis is met die zelfmoord, oké?’

Helen draaide zich om en schudde het kleine pakje sap in haar hand. Ze glimlachte nog wel, maar plotseling klonk er wat minder warmte door in haar stem. ‘Misschien moet je maar weer naar bed gaan. Ik breng Alfie naar de peuterspeelzaal, dus van hem zul je geen last hebben. Met een beetje geluk ben je in een betere bui als je wakker wordt.’

Thorne was al op weg.

Hij wachtte tot hij Helen naar buiten hoorde gaan, ging rechtop zitten en legde een kussen achter zijn hoofd. Voordat hij van het bureau was vertrokken, had hij alle nummers genoteerd die hij misschien nodig zou hebben. Nu vouwde hij het stukje papier open waarop hij alles had neergekrabbeld, zette zijn opengeslagen laptop naast zich op het bed en pakte zijn telefoon.

Dit was zonder meer het gezelligste kantoor waar Thorne ooit had gewerkt.

Gesteld dat de dood van John en Margaret Cooper niet de zelfmoord was waarvoor die werd aangezien – en het detail dat Thorne op het idee had gebracht dat dat niet zo was, wilde hem nog steeds niet te binnen schieten – was het vrijwel zeker dat hun twee kinderen geen serieuze verdachten waren. Beiden waren in de vijftig en hadden zelf kinderen. De zoon, Andrew, was in Edinburgh geweest op het moment dat zijn ouders overleden, en zijn zus, Paula, woonde in Leicester. Ze verbleven nu allebei in een hotel in Londen om de begrafenis te regelen, en toen Thorne Andrew Cooper belde op zijn mobiele nummer, kreeg hij hen om de beurt te spreken.

Hij bracht zijn condoleances over en verzekerde hun dat hun ouders volgens de patholoog geen pijn hadden geleden. Dat het vrij snel voorbij was geweest. Ze vertelden hem allebei hoe ontdaan ze waren. Overrompeld, zeiden ze beiden. Hun ouders waren relatief gezond geweest en leken tevreden en gelukkig te zijn, en niemand in de familie had iets als dit verwacht.

‘Dit was wel het laatste...’

Hoe meer Thorne te horen kreeg, des te zekerder hij werd en des te minder bezwaard hij zich voelde over zijn eigen doortraptheid, over het feit dat hij hen niet uit louter belangeloze motieven had gebeld.

‘U zult vast wel een heleboel aan uw hoofd hebben,’ zei hij tegen Paula. ‘Maar hebt u al iedereen kunnen spreken die op de hoogte gesteld moet worden? Ik bedoel, het is misschien het laatste waar u aan wilt denken, maar aangenomen dat er een testament is... Ik vroeg me af of u de notaris van uw ouders al hebt gesproken.’

Dat was inderdaad het laatste waar ze aan hadden gedacht, zei ze, en toen Thorne aanbood het voor hen te doen, zei ze dat dat echt niet hoefde. Ze zei dat ze niet wist dat de politie dit soort dingen deed voor families die dierbaren hadden verloren. ‘En trouwens, het is niet ingewikkeld. Andrew en ik zijn de enige nabestaanden, en het gaat niet om een fortuin of zo.’

Thorne voelde slechts een klein beetje wroeging toen ze hem bedankte voor zijn telefoontje.

‘We hebben gewoon geen idee waaróm ze het hebben gedaan,’ zei ze nog eens voordat ze ophing.

Paula had zich afgevraagd waarom haar ouders zich van het leven zouden hebben willen beroven, maar liggend op bed, starend naar het patroon van barsten in het plafond van de slaapkamer, kon Thorne evenmin verzinnen waarom iemand hen zou willen vermoorden en het op zelfmoord zou willen laten lijken.

Het ging in elk geval niet om geld. Het was ook geen uit de hand gelopen inbraak en het was niet haastig gedaan, of in een vlaag van woede.

De slaapkamer was netjes geweest.

Er was niets overhoopgehaald.

Dus wat klopte er dan niet aan het plaatje?

Als laatste – altijd als laatste – was er nog de mogelijkheid dat er gewoon geen duidelijk motief wás; in ieder geval niets wat leek op wat Thorne al eerder had meegemaakt. Misschien waren Margaret en John Cooper wel gestorven om een reden die puur te maken had met de persoon die hen had vermoord. Als dat het geval was – en Thorne hoopte vurig van niet – dan kwam er een andere mogelijkheid in beeld, die nog veel verontrustender was.

Dat degene die hen had vermoord dat alleen had gedaan omdat hij er plezier aan beleefde.

Thorne zocht een ander nummer op en toetste het in.

‘Met Tom,’ zei hij toen er werd opgenomen. Toen de vrouw aan de andere kant van de lijn niet onmiddellijk reageerde, voegde hij eraan toe: ‘Thorne,’ en vroeg vervolgens: ‘Heb je het druk?’

Elly Kennedy werkte als civiele inlichtingenanalist in het Peel Centre in Colindale, en had een kamer in dezelfde gang als waar Thorne vroeger de zijne had. Ze hadden een tijdje met elkaar geflirt, en op een feestje hadden ze in een dronken bui een keer staan vrijen. Thorne had haar al meer dan een jaar niet gesproken.

Ze lachte. ‘Ach, ik had kunnen weten dat je niet voor de gezelligheid belde.’

‘Ben je alleen?’

‘Je bedoelt of iemand me kan horen? Nee, ga door, de kust is veilig...’

Thorne vertelde haar wat hij haar wilde laten uitzoeken en noemde een paar haastig bedachte criteria.

‘Verdomme, je bent ook niet bepaald bescheiden, hè?’

‘Ik weet het, en het spijt me dat ik je hiermee moet lastigvallen, maar ik kon niemand bedenken bij wie ik beter terechtkon.’ Dat klopte, maar alleen omdat ze via haar werk toegang had tot een groot aantal databases, zowel van de politie als civiele. Hoe dan ook, Thorne hoopte haar met zijn schaamteloze vleierij over de streep te trekken.

‘Je hebt geluk,’ zei ze. ‘Ik heb even pauze, dus ik zóú vrij snel het een en ander voor je kunnen uitzoeken.’

‘Dat zou geweldig zijn.’

‘Maar pas als ik deze KitKat opheb, natuurlijk.’

‘Bedankt, Elly,’ zei Thorne.

‘Hoe gaat het trouwens met je?’

Thorne vermoedde dat ze eigenlijk wilde weten of hij momenteel een relatie had, maar hij dacht dat een eerlijk antwoord zijn zaak geen goed zou doen. ‘Gaat goed, hoor,’ zei hij. ‘Z’n gangetje.’

‘Word je niet helemaal gek, daar bij de uniformdienst?’

‘’t Is te doen,’ loog hij.

‘Nou, als ik iets kan vinden, kun je me als dank misschien op een drankje trakteren.’

Thorne beloofde dat hij dat zou doen en vroeg Elly zijn privé-e-mailadres te noteren. De betekenis van het feit dat Thorne niet wilde dat ze zijn politiemail gebruikte, ontging haar niet.

‘Maak er maar een etentje van,’ zei ze.

Stervensuur

Подняться наверх