Читать книгу Stervensuur - Mark Billingham - Страница 17
Оглавление10
‘Ik had je toch maar ingemaakt,’ zei Hendricks.
‘Natuurlijk.’
‘En ik kan er absoluut niet tegen als je zit te grienen als een meid.’
Thorne beklaagde zich over het feit dat ze in de Grafton Arms niet meer konden poolen. De zaal boven, waar ze heel wat avonden hadden gespeeld om rondjes bier, was nu een ‘multifunctionele feestruimte’ geworden. Salsalessen, verjaardagsfeesten en eens per maand een comedyavond, waar Hendricks Thorne een paar weken geleden per se mee naartoe had willen slepen. Thorne had de fout gemaakt om vooraan te gaan zitten en was genadeloos te grazen genomen door een bullebak van een stand-upcomedian. Hij wist nog steeds niet precies hoe die erachter was gekomen dat hij een smeris was – hoewel hij er wat onder durfde te verwedden dat Hendricks de schuldige was – maar het gesar had de hele avond geduurd en de man had geen gelegenheid voorbij laten gaan om goedkoop te scoren bij het publiek met de vraag: ‘Ruik ik varkens?’ als hij het podium op kwam.
Na het optreden had Thorne de grapjas aangesproken aan de bar en hem een compliment gemaakt. De man had zijn schouders opgehaald en gezegd: ‘Was niet persoonlijk bedoeld, hoor.’ Thorne zei wat hij dacht dat hij hoorde te zeggen: dat hij niet begreep hoe iemand voor al die mensen kon staan, de moeilijkste baan ter wereld. De stand-upcomedian had grijnzend gezegd: ‘Makkelijk verdiend, jongen. Honderdtwintig pond, zó in het handje.’
‘Ik hoop voor jou dat je dat opgeeft,’ had Thorne geantwoord. Toen de mond van de komiek openviel, had Thorne zich naar hem toe gebogen en ‘Knor knor!’ gezegd voordat hij wegslenterde.
‘Goed, dus we doen bij jou thuis een afhaalcurry?’ vroeg Hendricks. Hij zette een flesje Tsjechische pils aan zijn mond en klokte er een derde van naar binnen.
Thorne nam een slok Guinness. ‘Klinkt goed,’ zei hij. ‘Deze keer kun je tenminste naar huis lopen, in plaats van tussen de lakens op mijn slaapbank te liggen stinken.’
‘We kijken wel in welke toestand ik ben, goed?’
Hendricks was onlangs verhuisd naar een flat in Camden, op krap tien minuten lopen van die van Thorne in Kentish Town. De pub lag op een steenworp afstand van Thornes appartement, en hij had de auto eerst bij zijn huis geparkeerd en was daarna te voet teruggegaan naar de pub waar hij met Hendricks had afgesproken.
‘Ben je al helemaal ingericht?’
‘Alles zit nog in dozen, jongen.’
‘Nou, je kunt nog altijd terug,’ zei Thorne. ‘Geef nou maar toe dat je veel te veel hebt betaald voor die golfplaten keet, want dat is het in wezen.’
Hendricks had een futuristisch uitziend, met aluminium bekleed appartement aan de oever van Regent’s Canal gekocht. De appartementen – het werk van dezelfde architect die verantwoordelijk was voor het ontwerp van de Sainsbury’s-supermarkt er recht tegenover – waren zeer in trek, maar Thorne vond het net ultramoderne toiletten, en dat zei hij ook.
‘Het bevalt me wel,’ zei Hendricks. ‘Bovendien is die supermarkt verdomd handig en ligt het gunstig voor als ik mezelf ooit wil verzuipen in het kanaal.’ Hij hief zijn flesje bier. ‘En nu we het er toch over hebben...’
‘Ja,’ zei Thorne. ‘Begin er maar over. Dan hebben we dat maar achter de rug.’
‘Wacht even, ik dacht dat je daarom zo nodig wilde afspreken.’
Dat was ook zo. Thorne had zich de hele dag vastgeklampt aan de strohalm dat Hendricks misschien iets had ontdekt wat kon verklaren waarom hij zo’n slecht gevoel had over de zelfmoord van het echtpaar Cooper. Hij had gehoopt dat de lijken zelf de oplossing zouden bieden. Maar in de auto op weg naar zijn flat begon hij het een steeds bespottelijker gedachte te vinden dat een contra-expertise van de sectierapporten hem mogelijk in het gelijk zou stellen of de godsgruwelijke hoeveelheden shit die hij de afgelopen dagen te verduren had gehad zou rechtvaardigen. Meer dan kinderachtig. Tegen de tijd dat hij de auto voor zijn appartement parkeerde had hij zich erbij neergelegd dat hij daar alleen maar was omdat hij een overweldigende behoefte voelde om zijn vriend te zien. Hij had behoefte aan medeleven en zin om lazarus te worden.
Nu, twintig minuten en anderhalf biertje later, zei hij: ‘Laat maar horen.’
‘Doorsnee insulineoverdosis,’ zei Hendricks. ‘Kat in ’t bakkie.’
‘Zelfmoord, dus?’
‘Ik heb niet kunnen ontdekken dat er iets anders aan de hand zou zijn.’
Thorne knikte en nam een slok.
‘Ik bedoel, de man had een beginnende leverziekte en de vrouw had een paar slagaders die er niet al te best uitzagen, maar dat heb je nu eenmaal op die leeftijd. Nou ja, daar zul je zelf ook snel genoeg achter komen.’
Thorne zette zijn glas neer. ‘En als iemand hun die injecties nu eens heeft gegeven?’
‘Niets wijst op een worsteling,’ zei Hendricks. ‘Geen weefsel onder de nagels.’
Thorne mompelde iets onverstaanbaars. Zoveel was op de plaats van het misdrijf al duidelijk geweest. ‘Er is nóg iets.’
‘Wat?’
‘Verdomd als ik het weet,’ zei Thorne. Hij staarde naar de tafel. ‘Ik word er gek van.’
‘Dit? Of het hele gedoe? Ik bedoel met de uniformdienst.’
‘Ik weet het niet. Allebei, denk ik.’
Hendricks leunde met een zucht achterover. ‘Nou, vooruit, voor de draad ermee.’
Thorne deed zijn verhaal. De ogenschijnlijke zelfmoord van een ouder echtpaar waarvoor geen reden leek te zijn en de overeenkomst met op z’n minst twee andere gevallen. De knagende twijfel die een obsessie was geworden. Zijn confrontatie met Neil Hackett en de manier waarop zijn theorie de vorige avond in dat huis in Stanmore op losse schroeven was komen te staan. Waardoor hij zich een overenthousiast groentje had gevoeld.
‘Jezus...’
‘“Jezus, dat is een interessante theorie”, of “Jezus, wat een stomme eikel ben je”?’
‘Definieer “interessant” eens,’ zei Hendricks.
‘De Coopers hadden geen reden om zelfmoord te plegen,’ zei Thorne. ‘Geen enkele reden. En er was iets mis in die slaapkamer.’
‘Ja, maar bekijk het eens vanuit hun standpunt, van Hackett en zijn club. Je geeft ze nou ook niet bepaald veel om opgewonden van te raken, of wel soms?’
Thorne bukte en trok een stapeltje papieren uit zijn tas. Hij legde met een klap een dossier op tafel en schoof het naar Hendricks toe. ‘Ook al geen enkele reden,’ zei hij. ‘Brian Gibbs had geen enkele reden om in bad zijn polsen door te snijden.’ Nog een dossier. ‘Fiona Daniels had geen enkele reden om zich in het Brentmeer te verdrinken. Godsamme, lees de verklaringen van de familieleden dan.’
Hendricks verschoof zijn glas terwijl de papieren zich voor hem opstapelden.
‘Lezen, Phil.’
Hendricks pakte een dossier en bladerde het door. ‘Goed, maar wat wil dat “geen enkele reden” van jou eigenlijk zeggen? Vaak heb je geen idee waarom mensen iets doen. Dat weet jij beter dan wie ook.’
Thorne schudde zijn hoofd, maar hij wist dat zijn vriend gelijk had. Hoe vaak had hij echt geweten wat er in het hoofd van een moordenaar omging? Als een of andere vriendelijke begrotingsdeskundige zijn vrouw en kinderen had afgeslacht, stonden er altijd vrienden en buren in de rij om te vertellen wat een ‘volmaakt’ gezin het was geweest. Dat dit wel het laatste was wat ze hadden verwacht. En lag dat bij dierbaren anders? Had Thorne ooit geweten wat er echt in zijn ouders omging? Hij was in elk geval flink op z’n bek gegaan toen hij Louise probeerde te begrijpen, en zij zou waarschijnlijk hetzelfde over zichzelf zeggen.
‘Sorry, jongen, maar het is niet genoeg,’ zei Hendricks. ‘Het zegt geen ene moer als je vindt dat ze “niet het type” waren om zich van kant te maken.’
‘Oké, maar je kunt niks inbrengen tegen de feiten en de cijfers.’ Thorne haalde nog meer papieren uit zijn tas. ‘Ik heb ernaar gekeken en de cijfers kloppen gewoon niet. Er zijn maar vierhonderd-nog-wat zelfmoordenaars per jaar in Londen, en het merendeel daarvan is een stuk jonger dan de mensen over wie we het hier hebben. Mee eens?’
Hendricks mimede een ‘misschien’ door zijn schouders op te halen.
‘En als je kijkt naar de mensen van boven de vijfenzeventig, heb je het eerder over tweehonderd gevallen, lándelijk gezien. En bij vrouwen is dat minder dan de helft daarvan.’ Hij priemde met zijn vinger naar de dossiers op tafel. ‘En hier hebben we goddorie al twee vrouwen!’
Hendricks dacht erover na. ‘Sorry, maar ik denk niet dat die cijfers zo indrukwekkend zijn als je denkt.’
‘Hè?’
‘Hoor eens, ik weet hier het een en ander van, hoor.’
‘Kom op, Phil.’
Hendricks stak zijn handen omhoog. ‘Goed, laten we nou eens soepel zijn en dit een “cluster” noemen. Dat denk ik geen seconde, maar zelfs als het wel zo was, is er soms gewoon geen verklaring voor dit soort dingen. Weet je nog, een paar jaar geleden? Twintig mensen, allemaal onder de vijfentwintig, hadden zelfmoord gepleegd, allemaal in hetzelfde stadje in Zuid-Wales. Dát was nog eens een cluster, maar niemand is er tot op heden achter gekomen waarom dat toen is gebeurd.’ Hij schoof de dossiers bij elkaar en maakte er een nette stapel van. ‘Er is niks... verdachts aan. Of hieraan.’ Hij gaf de dossiers terug. ‘Er is geen boeman, jongen.’
Thorne nam de papieren aan en propte ze terug in zijn tas. Hij pakte zijn glas en leunde achterover.
Hendricks grinnikte. ‘Maar je zou jezelf eens moeten zien.’
‘Wat nou?’ vroeg Thorne.
‘Met je “theorieën” en je “feitenonderzoek”. Je lijkt nu meer een rechercheur dan toen je er echt een was.’ Hij pakte zijn flesje bier en wilde het leegschenken. ‘Fucking inspecteur Morse! Luister je nu soms ook naar opera en los je kruiswoordpuzzels op en zo?’
Thorne keek hem aan, knipperde langzaam met zijn ogen en slikte toen snel.
‘Trouwens, opera zou een hele verbetering zijn vergeleken bij die suffe cowboymuziek van je. “I’m So Lonesome I Could Cry”.’ Hendricks zag Thornes gelaatsuitdrukking. ‘Wat is er?’
‘Wat je daarnet zei.’
‘Wat, over opera?’
‘Nee...’ Thorne was al bezig zijn telefoon te pakken.
Hendricks schudde zijn hoofd. ‘Ik volg het niet meer, jongen.’
‘Drink je glas leeg,’ zei Thorne.
‘Is het niet wat vroeg om te gaan eten?’
Thorne negeerde hem. Hij zocht in de lijst van recent gebelde nummers. Naar het nummer van een rouwende zoon.