Читать книгу Stervensuur - Mark Billingham - Страница 23

Оглавление

15

‘Een paar uur maar, Dave, meer niet.’

‘Hoe dan?’ vroeg Holland. ‘Moet ik hier maar gewoon de deur uit wandelen?’

‘Waarom niet?’

‘Ertussenuit knijpen in mijn lunchpauze en net doen of ik verdwaald ben op weg naar de kantine?’

‘Je verzint wel wat,’ zei Thorne.

‘Ja, vast.’

‘Misschien kun je zeggen dat je bij een informant langs moest.’

Thorne wachtte af, luisterend naar Hollands ademhaling aan de andere kant van de lijn. Hij haalde zich de ruimte voor de geest waarin Holland zat, het vertrek dat hij maar al te goed kende. Hij stelde zich Holland voor aan zijn bureau in de meldkamer, het hoofd gebogen, erop gespitst om tijdens een gesprek dat hij eigenlijk niet hoorde te voeren elk oogcontact te vermijden. Holland had het geweten zodra hij de telefoon opnam. Thorne had het gemerkt aan zijn aarzelende begroeting, de nerveuze klank in zijn stem toen hij zachter ging praten, de stilte voordat de onvermijdelijke vraag werd gesteld.

Wat kan ik voor je doen?

‘En wat gaat er daarna dan gebeuren?’ vroeg Holland.

‘Dat weet ik niet,’ zei Thorne.

‘Fijn om te weten dat je vooruitdenkt.’

‘Dat zien we dan wel weer.’

‘Ik maak me zorgen over dat “we”.’

‘Kom op, Dave...’

Thorne wachtte weer. Hij knipperde de gezichten van Andrew Cooper, Neil Hackett en Trevor Jesmond weg. Hij had nooit de loopbrug moeten oversteken. Hij trommelde met zijn vingers op de tafelrand, pakte zijn mok en slurpte van zijn lauwe thee. Het gedreun van de metro van Kentish Town naar Gospel Oak rees door de vloerplanken omhoog en werd al snel gevolgd door een zacht gerinkel van glazen in de keukenkast. Een van de redenen waarom hij het appartement zo goedkoop had kunnen krijgen.

‘Dave...?’

Hij had de afgelopen nacht niet veel geslapen. Het triomfantelijke gevoel na de vondst van Margaret Coopers hulpkreet was alleen maar sterker geworden toen Hendricks en hij weer naar huis reden, al pratend en discussiërend over mogelijke vervolgstappen. Hij proefde nog steeds de metalige smaak van de adrenaline, net zoals hij na een avond stevig doordrinken de alcohol nog proefde in de eerste ochtendboer. Het was goddomme maandagochtend acht uur en ondanks het slaapgebrek voelde hij zich frisser en alerter dan hij zich in tijden had gevoeld. Hij wilde spijkers met koppen slaan. Hij wilde de deur uit zijn voordat die bedenkingen opkwamen waar Hendricks zo op had gehamerd.

‘Laten we het eens hebben over de zelfmoord op je loopbaan,’ had Hendricks gezegd toen Thorne hem afzette. Hij stond op de stoep, met op de achtergrond een basdreun en de luide stemmen van een stel late feestgangers vanuit de richting van Camden High Street. Hij bukte om Thorne door het openstaande portier doordringend aan te kijken. ‘Want dat is dit, dat weet je toch wel, hè?’

‘O, ben je nu ook al zielenknijper?’

‘Gewoon een vriend,’ had Hendricks gezegd.

‘Gaat dit over laatst?’ vroeg Holland nu. ‘Toen je opdook bij die zelfmoord in Stanmore?’

‘Het... heeft ermee te maken, ja.’

‘Ik vind dat ik wel wat meer mag weten dan dat.’

Thorne hoorde op de achtergrond telefoons rinkelen, het geroezemoes van stemmen in de meldkamer van Moordzaken. Hetzelfde verlokkelijke rumoer dat zijn eigen bloed zoveel jaren lang sneller had doen stromen, dat hem duizelig had gemaakt toen hij de afdeling Moordzaken in Lewisham was binnengelopen.

Hij keek rond in zijn woonkamer. Als het moest, kon hij het van hieruit doen, vanuit één kamer, met één telefoon. Als het erop aankwam, kon het zelfs vanuit zijn auto.

Hij vertelde Holland de hoofdzaken en dronk de laatste slok thee op.

‘Goed... stel dat ik erheen ga,’ zei Holland. ‘En dat ik met iemand praat en er inderdaad een verband blijkt te zijn met die andere zaken –’

‘Met dezelfde reeks moorden.’

‘Ja, stel dat dat zo is. Dan draag je de zaak over, afgesproken? Dan zorg je ervoor dat er een onderzoek komt volgens het boekje.’

‘Ik zal alles doen wat nodig is.’

‘Ik ken je langer dan vandaag,’ zei Holland.

‘Wat wil je daarmee zeggen?’

‘Dat zo’n uitspraak me niet geruststelt. En dat ik hier eigenlijk met een grote boog omheen zou moeten lopen.’

Thorne drukte de telefoon tegen zijn oor en wreef over de zijkant van zijn gezicht. ‘Goed, misschien kan ik het beter aan iemand anders vragen.’

‘Aan wie dan?’ vroeg Holland, op een fluistertoon waarin overduidelijk woede doorklonk. ‘Wie zou je dat durven vragen?’ Nu was het Hollands beurt om een stilte te laten vallen. ‘Geef me één goede reden,’ zei hij uiteindelijk. Zijn boosheid was verdwenen en er klonk nu alleen nog berusting door in zijn stem. ‘Eéntje maar.’

Dat je een vriend bent? dacht Thorne. Nee. Dat je een goeie rechercheur bent; dat er in ieder geval ooit een tijd is geweest dat je niets liever wilde dan een goeie rechercheur zijn. Misschien. Thorne dacht terug aan wat Christine Treasure tegen hem had gezegd over de opwinding die ze voelde als ze naar haar werk ging, en hij herinnerde zich hoe geringschattend ze had gesproken over smerissen die van achter hun bureau misdaden oplossen.

‘Wat ga je anders doen, Dave?’ vroeg hij. ‘Urenlang naar beelden van bewakingscamera’s turen? Praten met die kuttenkoppen van telefoonproviders?’

Toen Holland na afloop van het gesprek het papiertje met de relevante informatie in zijn zak had gestoken en opkeek, stond Yvonne Kitson voor zijn bureau.

‘Wat een geheimzinnig gedoe,’ zei ze.

‘Wat?’

‘Al dat gefluister.’ Ze knikte glimlachend en nam een slok koffie uit een plastic bekertje. ‘En nu moet je blozen. Iets wat ik niet mag weten? Iets wat Sophie niet mag weten?’

Holland probeerde een verhaal te verzinnen en bedacht snel dat een scheut waarheid de leugen overtuigender zou maken.

‘Thorne,’ zei hij.

Kitson trok een wenkbrauw op. ‘Heeft hij gezegd waar hij laatst mee bezig was? Behalve dat hij flink op z’n lazer heeft gekregen?’

‘Hij heeft een kaartje over voor de Spurs, aanstaande woensdag.’

‘Maar je houdt helemaal niet van voetbal.’

‘Ik denk dat er niemand anders was die hij kon vragen,’ zei Holland.

Ze hadden het nog even over een zaak die ze gisteren op hun bord hadden gekregen: een steekpartij met dodelijke afloop op een doopplechtigheid in Tufnell Park. Toen Kitson weg was, ging Holland verder met het rapport waaraan hij bezig was geweest op het moment dat Thorne belde. Hij dacht terug aan die paar seconden dat hij naar de naam van de beller op het schermpje had gestaard en had overwogen het telefoontje naar zijn voicemail te laten gaan. Hij vroeg zich af of de beslissing om op te nemen niet een van de stomste was die hij in tijden had genomen. Hij vroeg zich af hoe scherp Kitsons bullshit-detector die ochtend stond afgesteld en hoe lang hij redelijkerwijs lunchpauze kon nemen.

Een dik kwartier voordat hij zijn bestemming had bereikt, stopte Thorne bij een benzinestation langs de M4. Hij tankte, kocht een kop koffie en nam een hap van een croissant, die smaakte of hij al dagen geleden was gebakken. Toen belde hij Helen.

‘Een zware avond gehad, zeker?’ vroeg ze.

‘Viel wel mee.’ Hij reed weg van het benzinestation en nam de oprit naar de snelweg. Hij keek op het dashboardklokje. Het was iets over halftien. ‘Zo laat is het niet.’

‘Nee, maar ik had gedacht dat je gisteravond nog wel zou bellen.’

‘Sorry.’ Thorne liet een vrachtwagen op de linkerbaan voorgaan, voegde toen in en haalde hem vervolgens in. ‘Ik heb met Phil het onrecht in de wereld besproken, je kent het wel. Toen ik thuiskwam was het al na elven, en ik wilde je niet wakker maken.’

‘Geeft niet,’ zei Helen. ‘Maar ik snap niet dat je vandaag niet uitslaapt. Om alles uit je vrije dagen te halen.’

‘Ik weet het,’ zei Thorne. Nog twee dagen voordat hij weer aan het werk moest in de vroege dienst. ‘Ik heb nog behoorlijk wat dingen te regelen, dus...’

‘Zit je achter het stuur?’

‘Ja, ik ga nu even naar de garage in Highgate,’ zei Thorne. Hij reed naar de rechterbaan en gaf gas tot hij bijna honderddertig reed. ‘De remmen voelden gisteren wat sponzig aan, dus ik ga kijken of ze de remblokken kunnen vervangen.’

‘Je hebt die handsfreeset zeker nog niet laten installeren?’

‘Dat komt nog wel.’

‘Het laatste wat je wilt, is aangehouden worden.’

‘Ja, ik weet het,’ zei Thorne.

‘Waarom vraag je het niet aan de garage, als je er toch bent? Kunnen ze het misschien meteen doen terwijl je wacht.’

Thorne mompelde wat en dacht dat een boete voor bellen onder het rijden zijn reputatie niet al te veel zou bezoedelen. Gesteld dat er nog iets te bezoedelen viel.

‘Zeg, ik zat te denken over vanavond,’ zei Helen.

‘Nou, misschien spreek ik vanavond weer met Phil af,’ zei Thorne snel.

‘O ja?’

‘Problemen met z’n vriendje.’ Hij keek naar het bord voor de volgende afslag. Nog drie te gaan. ‘Joost mag weten waarom ik de enige ben met wie hij over dat soort dingen kan praten, maar het is nu eenmaal zo.’ Helen zei niets. Alles wat Thorne hoorde was storing op de lijn en het suizen van de wielen over de snelweg, die nog nat was van een bui eerder op de ochtend. ‘Ik probeer natuurlijk naar jou toe te komen, maar ik weet niet hoe laat het wordt, dus...’

‘Doe maar niet, als je gedronken hebt,’ zei Helen.

‘Nou, als ik het niet red, zorg ik in elk geval dat ik er ben als je morgenavond thuiskomt, goed?’

‘Oké, zie maar.’ Er viel weer een stilte. ‘Ik moet trouwens ophangen, dus...’

‘Goed, ik snap het.’

‘Vergeet dat handsfreeding niet.’

‘Een fijne dag nog,’ zei Thorne.

Helen zei ‘Jij ook’ en hing op.

Thorne gooide zijn telefoon op de passagiersstoel en minderde vaart toen hij te dicht op een vrachtwagen zat die geen aanstalten maakte om naar links te gaan. Hij zette de cd weer op die had opgestaan toen hij was gestopt. Luisterend naar George Jones en Tammy Wynette, die tot over hun oren verliefd ‘We’re Gonna Hold On’ zongen, probeerde hij niet te denken aan de bezorgdheid in Helens stem en aan de vele leugens die hij haar had verteld tijdens hun korte telefoongesprek.

Twee jaar na het opnemen van dat nummer waren George en Tammy gescheiden.

Tien minuten later nam hij de afrit bij afslag 10 en probeerde zich voor te stellen hoe het aankomende gesprek zou verlopen. Hoe hij het moest spelen. Behalve de koffie en de zoete kartonsmaak van de croissant proefde hij nog steeds de metalige smaak op zijn tong.

Een stuk of tien had hij er haar verteld. Minstens tien. En die dienden allemaal om de grootste leugen van allemaal te verdoezelen.

Stervensuur

Подняться наверх