Читать книгу Stervensuur - Mark Billingham - Страница 9

Оглавление

3

Hij eet meestal in eetcafés. Altijd ontbijt en lunch, en ’s avonds misschien een maaltijd van de Indiër of de Chinees. Hij bekommert zich allang niet meer om zijn gewicht of de toestand van zijn slagaders en hij heeft veel te lang maaltijden gegeten die door iemand anders zijn bereid om nu nog zelf te gaan koken.

Niet dat hij ooit veel klaarmaakte in de keuken.

Of waar dan ook, als we het daar toch over hebben.

Hij legt zijn mes en vork neer. Hij hoort het haar al zeggen...

Hij gooit het stukgelezen exemplaar van The Sun opzij dat op de tafel lag toen hij binnenkwam; hij gebaart naar het tienermeisje achter de toonbank – wat zou ze zijn, Russisch? – en maakt haar duidelijk dat hij nog een beker thee wil.

‘Een pond vijftig,’ zegt ze.

‘Een beetje sterker deze keer,’ zegt hij.

Het is absoluut duur, drie keer per dag buiten de deur eten, onbeschoft veel duurder dan vroeger, maar hij zwemt in het geld, dus daar maakt hij zich geen zorgen over. Het is goed om de deur uit te gaan nu hij de kans heeft, en trouwens, het laatste dat hij wil is de mensen die hem onderdak verlenen nog meer tot last te zijn door van hen te verlangen dat ze hem ook nog te eten geven. Een bed voor een paar nachten is al veel gevraagd.

Niet dat ze dat niet graag doen. Wat er verder ook is gebeurd, hij heeft altijd op zijn vrienden kunnen rekenen. Of op de mensen die zich misschien niet als zijn vriend beschouwen, maar die hem wel een paar wederdiensten verschuldigd zijn. Op dat soort dingen staat geen uiterste houdbaarheidsdatum, en hij hoeft ze niet te vertellen dat ze moeten zwijgen over het feit dat ze een logé in huis hebben.

‘Blijf zolang als je wilt,’ zeggen de meesten. De goeie ouwe tijd, dat soort gelul. En ze kijken erbij alsof ze het menen, maar het kan hem niets schelen dat dat eigenlijk niet zo is. Om voor de hand liggende redenen wil hij nergens langer dan een dag of twee blijven, en hij moet heel wat heen en weer rennen als hij alles goed wil doen.

Als hij de lijst wil afwerken.

Gek eigenlijk, denkt hij, hoe mensen lijken rond te zwalken en naar alle windstreken uitwaaieren. Families en vrienden. Ze gaan vermoedelijk daarheen waar werk is, of ze ontvluchten de achterlijke prijzen. En in sommige gevallen worden ze waarschijnlijk verdreven.

In zijn beleving is Londen wel tien verschillende steden.

Het meisje brengt hem zijn thee en zet de mok zonder een woord neer. De ouwe vent in de keuken roept haar iets toe in het Russisch of Pools of wat het ook is, en ze roept terug, terwijl ze de vuile borden van een belendend tafeltje afruimt. De thee is nog steeds niet sterk genoeg, maar hij heeft geen zin om er iets van te zeggen.

Een les die hij heeft geleerd. Mensen herinneren zich druktemakers.

Hij staart naar de resten van zijn belachelijk grote full English breakfast (12,99 pond, of gratis als je het helemaal op krijgt). Hij strijkt met een vingertop door de helderrode veeg ketchup en denkt terug aan de man in het bad. Vreemd, denkt hij, dat hij altijd weer bij hem uitkomt, maar dat is waarschijnlijk omdat hij het bij hem echt heeft zien gebeuren. Hoe het leven wegvloeit.

Sindsdien heeft hij steeds maar nagedacht over die vraag – de GROTE vraag – en hoe raar het was dat terwijl hij zat toe te kijken, hij alleen maar aan de hemelpoort en engelen en de hele poppenkast daaromheen moest denken. Volslagen idioot eigenlijk omdat er, gezien de omstandigheden... in aanmerking genomen wat er allemaal was gebeurd... eerder gedachten aan die andere plek bij hem hadden moeten opkomen. De oven vol vlammen of iets dergelijks.

Allemaal kletskoek, dat weet hij... maar toch is het gek dat toen hij nadacht over de vraag wat er daarna zou kunnen komen, toen hij zich afvroeg óf er eigenlijk wel iets was, het woord ‘hemel’ überhaupt bij hem opkwam! Hij is niet gek. Hij weet dat hij nooit ‘goed’ is geweest. Verre van. Zelfs zijn naasten en dierbaren – toen hij die nog had – zouden dat nooit hebben beweerd.

Hij staat op en draait zich om om het meisje achter de bar te laten weten dat hij klaar is. Hij pakt zijn jasje en reikt naar zijn portemonnee.

Hij staart door het beslagen raam naar het verkeer dat in een waas voorbijrijdt en denkt: oké, maar dat je er niet in gelooft, hoeft nog niet te betekenen dat je de mogelijkheid moet uitsluiten. Stel dat je het bij het verkeerde eind hebt en dat er een ruimer toelatingsbeleid is dan je had gedacht? Vergeven en vergeten, zoiets. Als dat het geval is, zijn al die gedachten misschien toch zo gek nog niet. Want misschien hoopt hij diep in zijn hart dat als de tijd daar is, hij... de dans misschien ontspringt.

Hij haalt een biljet van twintig pond uit zijn portemonnee.

Hij denkt aan de lijst die in diezelfde zak zit, en komt tot de conclusie dat het een onmogelijke opgave zal worden om de dans te ontspringen.

Hij zwaait met het geld naar het meisje, laat haar zien dat hij het op de tafel neerlegt en zegt haar dat het zo goed is.

Ze mompelt iets wat niet klinkt als een bedankje.

Kalmpjes pakt hij zijn mok, nog halfvol met slappe thee, en laat hem vallen. De andere klanten kijken op bij het lawaai van de mok die in scherven uiteenspat, en hij loopt naar de deur met de gedachte dat als hemel en hel bestaan, en als er dingen zouden zijn die bepalen of je naar boven of naar beneden gaat, beleefdheid er daar verdomme één van zou zijn.

Stervensuur

Подняться наверх