Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. 2 - Joost van den Vondel - Страница 11
VERMAKELIJKE INLEIDINGE TOT DE Vorstelijke Warande DER ONVERNUFTIGE 15 DIEREN
VIII.
PAAUW EN DE NACHTEGAAL
ОглавлениеDe schoon-geveêrde paauw aanhoorde, met begeeren,
Het nachtegaalken in de wilgen quinkeleeren,
En werd bijna verliefd op 't liefelijk gezang,
En 't goddelijk muziek, dat uit de takken klank102.
Ten laatste sprak ze aldus: "O moeder aller dingen!
Nature, die mij voor veel andren zonderlingen103
En heerlijk hebt gecierd, hoe was ik zoo onweerd,
Dat gij wèlzingens104 kunst met mijnen gouden steert
En eersleep niet te gaâr hebt willen huwelijken,
Op dat ik zoo alzins der vooglen roem mocht strijken!"
Nature toen terstond heeft 's paauws ondankbaarheid
Berispt, om dat met 't geen, haar rijklijk bijgeleid105,
Zij niet en was vernoegd; gelijk, tot geenen tijden,
Het nachtegaalken niet 's paauws voordeel zal benijden,
Maar zich te vreden houdt met 't geen haar is gejond106.
"Indien ook (zeide zij) het elkeen waar vergond,
Te hebben 't geen hij wenscht, 't stond grootelijks te vreezen
Dat met vernieuwen ik alsteeds zou bezig wezen.
Gij, die met uwen staat noch eens ontvangen lot
U nimmermeer vernoegt, maar opstaat tegen God
En der naturen wet, leert met vernoeging leven,
Noch wenscht niet na het gene een ander is gegeven."
102
Voor klank.
103
bijzonder.
104
't vroeger wellevens-kunst. Gelijk thans nog welsprekend- en wellevend-heid.
105
toegelegd, beschikt.
106
Thans gegund.