Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. 2 - Joost van den Vondel - Страница 15

VERMAKELIJKE INLEIDINGE TOT DE Vorstelijke Warande DER ONVERNUFTIGE 15 DIEREN
XII.
VAN DE MIER EN DE KREKEL

Оглавление

De magre krekel, nu van 's winters koû besprongen,

Zocht aan 't kloek mierken heil, tot bedelen gedrongen,

En met een heesche stem viel 't bezig dierken aan:

"Erbermt u, juffrouw Mier! en om een weinig graan

Mij ongetroost niet laat, noch hongersnood bezuren,

Mijn armoê wat vervult, en opent uwe schuren."

Maar 't wakker beestjen, vrij van kommer en ellend,

Den krekel heeft aldus zijn traagheid voorgewend126:

"Draagt nu verschulde127 straf, draagt nu 't vermaledijden,

Die al den zomer sleet in wellust en verblijden,

Die de aangename tijd en zegen hebt veracht,

En slempende uwen oogst verkwist en doorgebracht."

Het kostelijke pand en kleinood uitgenomen128,

Is de altijd vliênde tijd, die, huiden omgekomen,

Niet morgen weder keert; wijs is hij van beraad,

Die 's tijds gelegenheid beoogt en gade slaat;

Die op geen weelde steunt, noch die, hoe hoog gezeten,

De aanstaande zwarigheid lichtveerdig gaat vergeten.


126

Rijmshalve voor voorgehouden.

127

Thans verschuldigde, verdiende.

128

uitgelezen kleinood.

De complete werken van Joost van Vondel. 2

Подняться наверх