Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. 2 - Joost van den Vondel - Страница 19

VERMAKELIJKE INLEIDINGE TOT DE Vorstelijke Warande DER ONVERNUFTIGE 15 DIEREN
XVI.
VAN 'T ZWIJN ENDE DEN WOLF

Оглавление

De wolf een vuile zog141 ziende in den misthoop liggen,

Die zwanger nu bestond te stenen en te biggen142,

Zich vroêmoer heeft geveinsd, en haar, in biggens smert,

Te helpen aangeboôn uit een meêdoogend hert;

Zulks heeft de vuile zeuge al morrende afgeslagen.

De wolf, om zulken roof te beter te belagen,

Erbood143 zich minne-moêr te willen zijn van 't spek,

Dat nergens beter groeit als in zijn eigen drek.

Maar als de bigster nu bemerkte 's wolves treken,

Zij met deze antwoorde is der dieren schrik ontweken:

"Gaat henen, jonker wolf! uw smeer144 en pelsen huid

Betuigen, wie gij zijt; zoekt elders uwen buit."

Gij, die nog menschen wilt in deze wereld schijnen,

En doodt de aanstaande vrucht uws lichaams met venijnen

(Ik laat 't opvoeden staan145);—komt herwaarts, en ontwaakt:

Ziet, hoe het vuilste beest, de zeuge, uw vonnis maakt!

't Zijn hoeren, die haar lief onechtelijk omarmen;

Maar Duivels, die de vrucht haars lichaams niet beschermen.


141

Of zeug, zie 4 reg. lager.

142

biggen te werpen, kramen.

143

Germ. voor bood aan.

144

vet, hier voor den vetten, welgevulden balg.

145

Daargelaten, wat gij omtrent de opvoeding doet of niet doet.

De complete werken van Joost van Vondel. 2

Подняться наверх