Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. 2 - Joost van den Vondel - Страница 14
VERMAKELIJKE INLEIDINGE TOT DE Vorstelijke Warande DER ONVERNUFTIGE 15 DIEREN
XI.
VAN DE WIND, ZONNE, ENDE WANDELAAR. 115
ОглавлениеDe sture Boreas116 wel sterkelijk beweerde,
Dat hij de schoone Zon in mogendheid passeerde;
Zulk roemen Fœbo117 docht een al te groote spijt,
Fluks dagende overzulks118 den blaas-kaak uit ten strijd.
De Noord-wind was gereed, liet zich ter plaatsen119 vinden,
En snorkte, dat hij was de sterkste van de winden.
Zij maakten een verdrag, de een voor en de ander naar120,
Te proeven hare kracht op eenen reizenaar.121
De bulderaar began122, en blies met volle kaken,
Wierp eike-boomen om en hoog-gerezen daken.
De reiziger terwijl hield zijnen mantel vast,
Spijt wat hij blazen mocht, wel stijf om 't lijf gepast.
De wind, na lang geruisch, niet123 ziende te vermogen,
Gaf oorlof, dat de zon nu ook haar kracht mocht toogen;
De Zon, die zoetelijk uit 's Hemels gouden dak,
Op 't hoofd des reizenaars met heete stralen stak,
Dat, zwetende ademloos, zijn kleedren hem verdroten,
En zich124 van 's mantels last genoodzaakt was t' ontblooten.
Gij, die te streng regeert, leert wat een macht, vermengd
Met reên125 en zachtigheid, al nuttigheid toe-brengt.
Gematigd' heerschappij onbuigelijken lieden
Veel dragelijker valt, als al te streng gebieden;
't Gemeene volk, dat haat een al te korten lijn,
't Wil liever zacht geleid, als hard gedwongen zijn.
116
Noordewind.
117
De zonnegod.
118
mitsdien.
119
Thans plaats.
120
Thans na.
121
Voor reiziger.
122
Thans begon.
123
Thans niets.
124
Versta: hij zich.
125
Thans rede.