Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. 2 - Joost van den Vondel - Страница 26

VERMAKELIJKE INLEIDINGE TOT DE Vorstelijke Warande DER ONVERNUFTIGE 15 DIEREN
XXIII.
DE KRAAI EN 'T SCHAAP

Оглавление

De hongerige raaf, tot stelen altijd vlugge,

Vloog 't witgewolde schaap op zijnen bonten173 rugge;

Uitplukkende van 't vlies de wol gelijk verwoed,

Doorpikt het blanke vel, en zuipt 't onnoosle bloed;

Het lammeken lijdt smert, doet niet dan droevig blaren,

Maar kan de vogel noch verschrikken noch vervaren.

Dies het ten leste spreekt: "bloed-zuipende tyran!

Gij zijt voorwaar op mij een dapper held en man;

Op mij, onnoozel dier en weerloos heel met allen174!

Maar, hebdy 't hert, bestaat den hond eens aan te vallen."

De raaf wordt noch beweegd noch luistert naar die zang,

Zuipt 't jonge lamren-bloed, gaat vlijtig haren gang.

De klachten zijn vergeefs, vergeefs zijn al de tranen,

Die voor een dwingeland uitstorten de onderdanen;

Hij lacht in hun verdriet, hij groeit in hunne smert,

En voedt met haren druk de blijdschap in zijn hert.


173

Voor gepelsden; bont (naar Van Lennep's juiste opmerking) in denzelfden zin, als in bont- of pelswerker genomen.

174

Anders gansch en al, heelendal.

De complete werken van Joost van Vondel. 2

Подняться наверх